Een kleine kromme Jezus (uit Ongearticuleerd gorgelen)



Ik zit in een hip café in Lissabon en aai wat over mijn telefoon. Ik heb geen berichten, geen whatsappjes en geen facebookberichten ontvangen en ben nog maar drie dagen van huis. Nu al vergeten dus.

De tent is ingericht met oude meuk. Hoe ouder de inrichting, hoe hipper de tent en hoe mooier de mensen. Dat klinkt als een formule en is het vast ook. De straat voor het café lijkt het decor voor een reclamefilm. Overal mooie jonge mensen. In elkaar verstrengeld, druk pratend, zoenend, elkaar, zichzelf fotograferend, bussen in en uit springend. Druk met hun geslaagde levens.
      Ineens staat hij daar. In de mooiemensenmassa. Hoogstens één meter tien lang. Zwarte broek, zwarte blouse die op zijn rug opbolt omdat daar een bochel groeit. Zijn hoofd is veels te groot voor het bijbehorende lichaampje zodat het lijkt of de dwerg, want ik kom van de weeromstuit niet zo snel op de politiek correcte benaming, enorm zijn best moet doen om niet om te vallen. Lange haren en een grijze baard omlijsten zijn sereen lachende gezicht. Een kleine kromme Jezus, daar doet hij me aan denken. Hij heeft een tas in zijn armen geklemd. Een grotenmensentas. Met zijn dwergarmpjes lijkt het alsof hij een berg meetorst. Hij raced desondanks geoefend de drukke straat over en staat plotseling stil voor de mooiemensentent. Strijkt nadenkend door zijn baard. Ik roep onderwijl alle goden van de wereld aan. Ik wil niet dat de dwerg de tent inkomt. Ik vind hem eng en ga van hem dromen, dat weet ik zeker.
      Natuurlijk stapt de dwerg naar binnen. Hij gaat midden in de mooiemensentent staan en is heel dichtbij nu. Alle mooie mensen hebben hem gezien en allemaal gaan ze nog harder over hun telefoon aaien. Ik ook. De dwerg staat in het midden. Hij lijkt te groeien en glimlacht. Hij weet hoe het werkt. Er is nog één tafeltje in het café vrij. Naast dat van mij. De dwerg kruipt naast me op de bank.
      Mijn telefoon-aaiduim maakt overuren. Ik whatsapp iemand die allang een ander nummer heeft. Ik check de buienradar van Twello, en nu ik toch bezig ben, ook maar gelijk die van Roelofarendsveen. Ik doe alles om de dwerg over het hoofd te zien. Deze leunt gemoedelijk met zijn armpjes op de tafel die eigenlijk te hoog voor hem is.
      Het zweet breekt me uit. Aan de andere kant voel ik diep medelijden. Dat wil hij niet, zegt een boze stem in mij. Kleine mensen hebben gewone levens met banen en dromen en vrije dagen. Ze spelen heus niet allemaal in rare films. Maar ik weet niks anders. Het gaat niet.
      Dan vraag ik de rekening. Ik betaal, sta op en loop weg. Bij de deur kijk ik nog één keer om. De dwerg lacht zijn mooiste glimlach. Even lijkt hij te zweven, licht af te geven, deze bizarre eenling in een mooiemensenwereld. Hij knikt vriendelijk naar me en ik voel me klein worden. Heel erg klein.

Reacties