De jongen met de dunne duif op zijn hoofd

Vannacht gingen Willem Brakman en ik de kroeg in. Op verzoek van Willem droeg ik een rode alpinopet schuin op mijn hoofd. De kroeg was mij onbekend, toch werden wij binnengehaald als oude vrienden. Men keek op, zwaaide en sommigen riepen  'Willem' of 'Johanna'. Er hing een houten bord boven de bar waar onze namen in stonden gebrand, samen met tientallen anderen. “Stamgasten” stond er in een halve cirkel boven geschreven als een luifel tegen regen, wind en zonneschijn. Willem boog zich verliefd naar me toe en zette zijn lippen tegen mijn oor. ‘Een biertje voor mij, en haal voor jezelf ook wat,’ beval hij nors.
'Dat rijmt niet samen, Willem,' zei ik.
'Hoezo niet,' vroeg hij verbaasd.
'Wat je zegt en hoe je erbij kijkt,' antwoordde ik. 'Dat bijt.'
'Je moet niet zoveel over dode schrijvers dromen,' zei Willem Brakman, 'dat is niet gezond.'
'Ik heb laatst anders ook over David Bowie gedroomd, hoor,' sputterde ik tegen.

Achter de bar stond een chinees. Ik bestelde een Spa rood maar dat verstond hij niet en voor ik het wist schoof hij een bak natte koolsalade met druiven en een halfliterglas bier voor mijn neus.
‘Spa rood!’ riep ik geërgerd, ‘ik had een Spa róód besteld.’
De chinees trok me hard aan mijn haren over de toog zodat mijn alpinopet als een frisbee door de zaak vloog.
‘Oorlog,’ siste hij, ‘het is oorlog.’
Ik moest ineens aan serieuze Hollandse dichteressen van boven de vijftig denken.
‘Bedoel je niet eurlug,’ antwoordde ik.
‘Flikker op met je eurlug,’ schreeuwde de man. Zijn tanden waren zo geel dat het pijn deed aan mijn ogen. Hij had me nog steeds vast aan mijn haren en drukte de helft van mijn gezicht op het natte hout van de bar. Het rook naar bier.
‘Likken,’ beval hij, ‘anders gaat je kop eraf.’
Ik probeerde me voor te stellen hoe dat zou zijn, mijn kop op de bar, mijn lichaam er levenloos onder, hoe het van de kruk zou vallen. Gracieus in elkaar als een gebouw? Of wanhopig en lelijk met maaiende armen. Ik begon te kreunen en zacht om hulp te roepen. Willem keek mijn kant op, knikte me bemoedigend toe en praatte verder met een wat oudere man die eruit zag als een geleerde die zich daar een beetje voor schaamt. Hoog opgetrokken schouders, schichtige oogopslag, zoekende handen, van die dingen.

‘Godverdomme, Willem,’ riep ik door de zaak, ‘hou op met leuteren en kom me helpen, ja.’
‘Ik ken niemand die zo intelligent en fijnbesnaard is als die dame daar,’ oreerde Willem overdreven terwijl hij naar mij wees. De gestudeerde man die zich daar voor schaamde keek mijn kant uit. Je zag aan zijn gezicht dat hij de woorden van Willem en mijn verschijning moeilijk met elkaar kon rijmen. Logisch, ik hing ondertussen met mijn tong half uit mijn mond, scheef op mijn barkruk in de meest onflatteuze houdingen die spatel te ontwijken.

Er kwam een schoolklas binnen. De kinderen droegen een duif op hun hoofd die allen een andere kant opkeken. De jongen met de dunste duif keek ernstig toe hoe de chinees mijn hoofd aan het bewerken was. Hoe hij op mijn mond sloeg, mijn wangen, mijn ogen.
‘Zachte wangen slaan het fijnst,’ hoorde ik een meneer aan een tafeltje verderop zeggen. ‘Vrouwenwangen, meisjeswangen, hamsterwangen. Net als billen. Vrouwenbillen, meisjesbillen, hamsterbillen. Het heeft met vering te maken, begrijp je. De intensiteit daarvan. Een juiste vering neemt aan en geeft in eenendezelfde beweging terug. Dat zou je overgave kunnen noemen, ware het niet dat zulks een matter of the mind is, en dat kun je van een huidvering niet zeggen, dat is meer eh, natúúrkunde, geloof ik. Denk ik.’

De jongen met de dunne duif op zijn hoofd ging met zijn hand omhoog, aaide het dier zo zacht als mogelijk was en vroeg in het wilde weg of iemand hem kon vertellen waarom ik op mijn hoofd werd getimmerd.
‘Ze bestelde een Spa rood,’ wist iemand.
‘Is dat een reden?’ vroeg de jongen.
‘Voor alles is een reden,’ zei Willem, die naast de jongen was komen te staan.
‘Ze bestelde een Spa rood maar kreeg natte koolsla,’ zei de oude meneer die zich voor zijn gestudeerdheid schaamde. ‘Iets met langs elkaar heen lopende verbindingen. Omgekeerde synchroniciteit.’
‘Juist,’ zei Willem. ‘Dat bedoel ik.’
Hij wees naar de jongen met de dunne duif op zijn hoofd.
‘En wie ben jij?’
‘Ik ben de jongen met de dunste duif,’ antwoordde hij.
‘Kunnen duiven eigenlijk wel dun zijn,’ vroeg Willem aan de gestudeerde meneer.
‘Mmm, er zijn ook dikke duiven,’ antwoordde deze, ‘dus wellicht zou je dan ook…’
Op dat punt schoof zijn hoofd zo diep zijn schouders in dat hij onverstaanbaar werd. Je hoorde slechts nog wat gemurmel. Willem pakte een bakje noten van een tafel en hield dat voor de duif. Die draaide beledigd zijn hoofd naar het noorden.
‘Hij eet niet,’ zei Willem.
‘Nee,’ zei de jongen.
‘Wat nee,’ zei Willem.
‘Nee, meneer Brakman,’ zei de jongen.
‘Hou op met die flauwekul,’ schreeuwde Willem ‘en zeg me waarom die duif niks wil vreten.’
‘Omdat hij anders geen dunne duif meer is,’ antwoordde de jongen zacht.

Toen ik wakker werd greep ik direct naar mijn mobiele telefoon en zocht op afbeeldingen naar Willem Brakman. Hij leek voor geen meter. 

Reacties