Buitengesloten


Vanmiddag ging de bel. Dit is een flauw begin voor een stukje maar het is vandaag 33 graden in de schaduw en ik vind het wel best. Ik weet, vanaf nu kan er elk moment een olijke oom zijn hoofd om de deur steken, maar dat moet dan maar. Zo’n oom die altijd ‘leuk’ doet en dat je als kind hoopt dat ie es een keer dood neervalt tijdens zo’n gebbetje, gewoon omdat je het spuugzat bent dat iedereen denkt dat kinderen alles leuk vinden zolang het maar dom is en veel herrie maakt. 

De bel dus. Hij ging echt. Ik verzin het niet. Het raampje van mijn voordeur omlijstte het gezicht van vriendin F. Het paste er fraai in. F leek op een stemmig stilleventje zo. Had ze een dikke kop gehad, zoals ikzelf of één van mijn exen bijvoorbeeld, had de zaak er heel anders uitgezien. Ik zwaaide verheugd en F zwaaide bangig terug. Wat was er gebeurd? Er lag een arsenaal aan mogelijkheden klaar om F haar paniek te duiden. Ik hou van dit soort momenten, ze zijn als een minuscuul stukje niemandsland, een braakliggend terreintje midden in een strak georganiseerde metropool. Op zulk soort veldjes komen nog vlinders voor, bijzondere plantsoorten. Ik draalde rond in de kleine hal, raapte zogenaamd post op, gewoon om het moment te rekken. Het moment van het zalige niet weten. 

Toen ik de deur opendeed viel mijn mond open. Ik zag mezelf half in het raampje van de voordeur, ik had niet misstaan op de voorpagina van het blad Karper. F stond op het pad in enkel een t-shirt, een minuscuul kort broekje en op zwarte dikke Spaanse sloffen. Achter haar stond een rood gebloemd kinderfietsje met een felroze toeter erop (model cupcake) en een gebloemd zadeldekje. Er zaten nog net geen felgekleurde melkdoppen op de wielen. F keek ongelukkig. Ik vroeg mij af of ik iets gemist had. Had ik vaker bij F langs moeten gaan, was ze langzaam van het padje geraakt, moest ik hulp inschakelen? F begon te vertellen. Ze had op de kat van de buren moeten passen en dat beest was met die hitte de deur uitgerend op hetzelfde ogenblik dat F was binnengekomen. Op sloffen en in zomerpyjama. Terwijl zij als een dolle achter de kat aan was gesjeesd was haar eigen voordeur boos in het slot gevallen. Haar hond zat nu in de woonkamer opgesloten samen met een boterham met kaas, die op de bank lag. F keek nog sipper toen de boterham ter sprake kwam. Daar zou inmiddels niet veel meer van over zijn. Of ik een sleutel had. Ik moest haar teleurstellen. Die had F al eens eerder opgehaald in zo’n zelfde situatie, wist ze nog? F zuchtte. Ik zuchtte terug. Er zoemde een wesp wild om het roze cupcaketoetertje heen. 

Op elk moment in je leven kun je alles zomaar kwijt zijn, sprak F verdrietig. Ik knikte. Mannen met grote olijke hoofden doemden voor mijn ogen op. De wesp vloog naar binnen, zo de kamer in.


Reacties

  1. Klein leed kan groot verdriet geven, zoveel is zeker.Mooi verwoord en sfeervol beschreven.
    Het kan ons allen gebeuren en dan ben je dus volledig onthand.Moraal: dek jezelf altijd in, ook al heb je even helemaal geen zin.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten