Wereldwijd complot

Vroeger kon ik niks, behalve leuke verhaaltjes schrijven en goed voorlezen. Wat dat betreft is er weinig veranderd. Ik had een juf in de vierde klas, juffrouw Koet. Juffrouw Koet had een kunstgebit dat ze te pas en te onpas met haar tong van zijn plek haalde. Ze liet het dansen van links, naar rechts en de bijbehorende doffe knakgeluiden deden me rillen van angst. Als zij even de klas uit moest zette ze mij ervoor met een boek. En dat terwijl ik elke dag mijn stinkende best deed om onzichtbaar te zijn. Ik moest altijd Rozemarijntje lezen, van W.G van der Hulst. Dat deed ik heel zielig. Voor je het wist zat zo’n klas wanhopig te snikken en stroomden er waterstroompjes onder de klasdeur door.

Iedereen denkt altijd dat ik me aanstel als ik zeg dat ik vroeger niks kon, maar het is echt waar. Ik moest vaak tijdens de pauze in de klas blijven met een werkje, terwijl de rest buiten speelde, omdat ik weer eens niets van de behandelde stof had begrepen en anders 'achter zou blijven'. Achterblijven, zo leerde ik al snel, is het ergste wat je als mens kan overkomen. Achterblijven is voor achterlijken en achtergestelden. Alles met ‘achter’ is sowieso niet goed. Achterdocht, achter-af-kamertjes-politiek, drie-hoog-achter. Ik kon niet rekenen, spellen, plaatsnamen onthouden en heb jaren gedacht dat klokkijken een wereldwijd complot was. Ik kon mij niet voorstellen dat er mensen op aarde waren die begrepen waar die cijfers en wijzers voor dienden. Ik riep altijd maar wat als iemand mij naar de tijd vroeg. Zelf vond ik mij niet dom. Ik dacht stiekem zelfs dat ik een van de weinigen was die doorhad hoe alles écht zat. Ik had namelijk een theorie. Ik wist ook precies waar die zat, bovenin mijn hersenstam. Daar jeukte het vaak en soms kwamen er lichten uit. In het kort kwam mijn theorie er op neer dat iedereen op de wereld bezig was met afleidingsmanoeuvres. Men was van zijn geboorte tot aan zijn dood bezig met dingen die er niet toe deden, om er vervolgens pas op het eind achter te komen waar het om draaide. Daarna ging je dood. Omdat die twee zaken meestal ongenadig gelijktijdig samenvielen, draaide iedereen zo lang mogelijk om de waarheid heen. Onbenulligheid als wapen om ver bij de dood vandaan te blijven. Mijn buurmeisje Lallie was daar heel goed in. Tijdens een wandeling met onze poppenkinderen begon het eens keihard te regenen. Lallie riep dat zij nog nooit zo’n regenbui had meegemaakt en dat er verdikkeme wel honderd druppels uit de lucht vielen. Ik zei dat het aantal regendruppels ontelbaar was. Lallie hield stokstijf stil, keek me verbouwereerd aan en begon keihard te lachen. Of ik wel goed bij mijn hoofd was. En dat ze wist dat ik dom was, maar zó dom, nee.

Op mijn veertiende werd ik uit de leerplicht ontheven. Iedereen was het erover eens dat het totaal geen zin had om mij langer op school te houden. Ik wist na al die jaren nog steeds niet waar Hoevelaken lag, dreef de spot met het gezag en wist honderd procent zeker dat alle kinderen in mijn klas onder hun gewone gezicht een reptielenhuid hadden. Nadat ik mijzelf weer eens een week van de wereld had geblowd werden ze mij en mijn rare gedrag zat en hoefde ik nooit meer terug te komen. Mijn leraar Nederlands nam mij apart, klopte me op de schouder en zei, jij moet gewoon gaan schrijven, Johanna, meer wordt het niet.

Tien jaar geleden haalde ik bij een intelligentietest 137 punten. De mevrouw van de test zei, gefeliciteerd mevrouw, u bent hoogbegaafd. Niemand had gelukkig gevraagd waar Hoevelaken lag. Daarna kreeg ik een uitnodiging voor de Mensa, maar ik ben nooit gegaan.


Reacties