Oude gekken, rode lippenstift

Omdat ik over anderhalf uur een afspraak in Amsterdam heb, stap ik gehaast bij een winkelcentrum (in Apeldoorn) uit mijn auto en snelwandel naar de supermarkt. Naast mij stopt een auto. Ik registreer dit niet bewust. Hier is ook geen reden toe, het is een parkeerplaats. Daar parkeren auto’s. Stappen mensen uit. Vrouwen, mannen, kinderen, honden. Na een meter of twee hoor ik een man achter mij keihard ‘vuile trut’ roepen. Ik draai mij verbaasd om. De man die naast mij parkeerde is uitgestapt, kijkt mij recht aan, en herhaalt dat ik een trut ben. ‘Wát zegt u?’ roep ik verontwaardigd. ‘Ja, u hoorde mij wel,’ bitst de (overigens keurig uitziende) man van een jaar of zestig mij toe. Ik antwoord dat ik niet begrijp waarom hij mij trut noemt, en dat ik daar niet van gediend ben. Maar afijn, het is warm, ik heb nog steeds haast, en loop snel door naar de supermarkt. Bij het afrekenen merk ik dat mijn handen trillen. De caissière knikt me vriendelijk toe, maar kan niet goedmaken wat er net is gebeurd. Al die onverwachte agressie richting mij, op zo’n mooie morgen, ik vind het wat.

Op de terugweg kom ik de man weer tegen. Hij duwt moeizaam een kar richting de supermarkt. Er staat een leeg krat bier in. Ik loop naar hem toe en vraag zo stemvast mogelijk waarom hij mij een trut noemde. Hij probeert stoer te kijken, wat hem niet makkelijk afgaat, hij had duidelijk niet verwacht dat ik de confrontatie zou zoeken. Zijn inmiddels rood aangelopen hoofd wordt nog roder. Met een ballerig accent en brede gebaren legt hij omstandig uit waarom hij mij uitschold. Hij had namelijk gevraagd ‘of het ging’. ‘Of het ging?’ herhaal ik verbaasd. ‘Ja, het uitstappen.’ En ik had niet geluisterd. Sterker, ik was gewoon weggelopen. En hij wist ook waarom. ‘O ja,’ vraag ik geamuseerd, ‘en waarom dan wel?’ ‘Omdat u zo’n feministe bent, die niet met mannen wil praten. Met uw rode lippenstift.’ Hij wordt steeds bozer, je ziet dat hij zichzelf aan het opladen is. Zijn woede over vrouwen, ex-vrouwen, zijn moeder, rode lippenstift, hij moet het allemaal kwijt. Bij mij, om precies te zijn, de vijand zelf, die met felrode lippenstift in levende lijve voor hem staat. Stomverbaasd luister ik naar zijn verhaal. Mijn geduld is verdwenen en geagiteerd leg ik hem uit dat hij mensen zo niet kan behandelen, en dat ik er erg van geschrokken ben. Dat ik hem niet had gehoord, bij het uitstappen, omdat ik haast had, en in gedachten was. De man wuift dit schamper lachend weg, niks haast, niks geen gedachten. Ik wílde hem niet horen. Omdat ik een stomme feminist ben. Met mijn arrogante kop. Punt uit. ‘Vrouwen zoals u, willen niets van mannen weten,’ roept hij brallerig. Ik antwoordt dat áls dit al zo is, dat dit komt door mannen zoals hij. Met hun machtsvertoon, hun mannetjesgedrag. Ik merk dat mijn stem luider wordt en mijn benen trillen nu ook. ‘Zie je wel,’ roept het mannetje verheugd, ‘wat ik zei, een stomme feminist, dát bent u, zoals al die vrouwen tegenwoordig.’

Dan wordt het me teveel. Boos stamp ik het winkelcentrum uit, onderwijl roepende dat ie een ouwe gek is, met zijn lulpraat. Achter me hoor ik hem mopperen. Dat die vrouwen van nu geen fatsoen meer hebben. 

Reacties