De bromtollenfabrikant

Toen ik acht was speelde ik bromtol in een petticoat gemaakt van ijzerdraad en oude
panty’s. De schoolmeester van de vierde klas had sluik haar. Elke maandagochtend
na het psalm sloeg hij een jongen die Willem heette om zijn oren. Ook als hij niets deed.

Ik denk daaraan omdat ik op een opening ben waar een kunstenaarsechtpaar zingt
van drie naalden een hooiberg en een bromtollenfabrikant terwijl een man
met sluik haar mijn oor inkruipt en fluistert dat de poëzie van een ons beider bekende dichteres aanvoelt als een vol handtasje waarvan de sleutel zoek is.

Misschien bedoelt ie mij denk ik achter elkaar bedoelt ie mij. Ik vraag aan hem
of dat erg is maar mijn stem klinkt te schril en ik weet dat hij nu denkt dat ik zo’n
vrouw ben die al haar zinnen eindigt met ‘toch?’ terwijl zij aanstellerig door haar
pony strijkt. Voor de duidelijkheid, ik heb geen pony.

Ik vertel hem snel van de rode maandagoren, dat is een praktisch verhaal. Hij legt
een arm om mijn middel en vraagt naar mijn fantasieën. Ik zeg dat ik die niet heb,
waarop hij naar de bar loopt en een kroket in zijn mond propt.





Reacties