Hoe Frenzie Parkie het EINDEBEGIN VAN DE WERELD ontdekte

Gebeurtenissen word je geacht in de hand te kunnen houden. Daar ben ik niet zo goed in. Zet mij midden in de nacht op een verlaten duin en er komt een meneer op mij af die zegt voor het Kaiser Wilhelm Instituut in Berlijn te werken en dat -ie heimelijk op zoek is naar een specifieke aardstraal die genoeg energie oplevert om een middelgroot continent mee van licht te voorzien. En dat die, stop mevrouw, ja dáár precies onder mijn voeten loopt. En dat ik niet mag bewegen tot hij terugkomt met een Kaiser Wilhelm delegatie die de straal gaat winnen, delven, of hoe noem je zoiets, waar ik vervolgens niets van geloof maar wat dan achteraf toch waar blijkt te zijn.

Ik zal een voorbeeld geven.

De dag dat ik Frenzie Parkie ontmoette was koud en lang. Hoe lang weet ik niet meer precies maar in ieder geval langer dan de meeste dagen van dat jaar die allen precies 23 uur en 3599 seconden duurden. Frenzie Parkie was een meisje van ongeveer acht jaar dat van pony’s hield. Ze was samen met haar broertje, ouders en heel veel anderen met een bootje uit een oorlog gevlucht. Je denkt nu misschien: er bestaan geen gevluchte ponymeisjes die Frenzie Parkie heten, maar ik heb er later nog twee gezien. Eentje in paardendisco Black Bjoetie aan de Bunderweg in Teuge en eentje dansend in een hoelarokje met raffiarandjes in een Boliviaans huis terwijl een mank kind op het dak zich een circus waande. ‘Er is geen uitgang, nergens een uitgang, nooit een uitgang,’ sprakzong het achter elkaar als een wekkeralarm. Dwingend ook wel een beetje. Sommige kinderen hebben daar een handje van. Deze ook. Zo van: ‘Kijk mij eens mank zijn op een willekeurig dak in Bolivia terwijl er een compleet circus in mij woont.’ Allemaal leuk en aardig, denk ik dan, maar ik heb een Mexicaanse schoondochter met een oma die leeuwen in de tuin houdt. Echte.

De dag dat ik het ponymeisje Frenzie Parkie ontmoette zat ik onder een terraskachel in Griekenland en zong: “Pierlala pierla dood pierlapier lala…”. Algauw werd het een hit. Alle gevluchte en aangespoelde kinderen en bejaarden zongen mee terwijl de boten tikkeriktik achter hun rug tegen de rotsen kapot sloegen. Gekleed in meters knisperende warmhoudfolie dartelde Frenzie Parkie geelblinkend als bladgoud onder de Griekse herfstzon over het terras, want meisjes blijven meisjes, ook zonder brood, droog huis of onderkomen. Ik dacht aan mijn  eigen huisje, waar het geluk tot in de splinters van de plinten zat, ik hoefde het alleen maar op te merken. Eruit te pulken. Ook dacht ik aan het liedje wat mijn overgrootopa vroeger vaak voor me zong: ‘Kun je dansen Johanna, laat zien wat je kan.’ Dan deed ik een dansje. Of niet. Gewoon, waar ik zin in had. Frenzie Parkie echter deed de hele dag dansjes daar op dat terras in Griekenland terwijl de mannen haar geld toegooiden. Vrouwen zie je eigenlijk nooit met geld gooien, of het moet ze expliciet worden opgedragen. Waarschijnlijk zien ze daar het nut niet van in. Of komt het niet in ze op. Vrouwen geven geld of houden het gewoon in hun zak. Nu ik erover nadenk, misschien is dat het probleem. Vrouwen bijvoorbeeld géven leven. Alles wat mannen doen steekt daar behoorlijk zwak bij af. Misschien nemen ze daarom levens. Uit nijd. Jaloezie.

Frenzie Parkie kreeg al snel door dat als ze ondeugend keek tijdens het dansen de mannen meer geld gooiden. Ook al was ze nog maar acht jaar en hield ze van pony’s. Het is trouwens niet dat ik een verschrikkelijke hekel aan mannen heb, hoor. Er zijn heus veel leuke in de wereld.

De ouders en broer van Frenzie Parkie wachtten de hele dag op het strand tot zij terugkwam met het bij elkaar gedanste geld en kochten daar dan brood van. Pretzels. Aspirines. In het strand zaten gaten waar toeristen hun mobiele telefoons in verstopten tijdens het zwemmen.  Een soort van zandkluizen dus. Althans, dat leek zo. Want de kluizen bleken tunnels met opgerolde wegenkaarten verstopt in alikruiken voor de kilometerslange ondergrondse snelwegenstelsels met borden aan de zijkant waar HIER en DAAR of EINDEBEGIN VAN DE WERELD op stond. Ik zag Frenzie Parkie vaak naar die gaten loeren. Dan keek ze voorzichtig lachend naar mij en wist dat ik hetzelfde dacht.

Ik heb haar wel eens gevraagd of ik haar slechts Frenzie mocht noemen. Zonder dat Parkie. Of andersom, want het was zo’n mondvol, maar dan werd ze furieus. Logisch. Als je veel bent kwijtgeraakt is de naam die men je bij geboorte gaf een heilig goed. Dat had ik moeten weten.

Even voor de statistieken. Er blijkt nog een Parkie te (hebben) bestaan. Een olifant om precies te zijn en onderdeel van een duo. Hans en Parkie kwamen in 1786 met een VOC-schip uit Ceylon aan in Nederland als cadeautje voor stadhouder Willem V die op het Loo een exotische mini-dierentuin hield. Hans (mannetje) en Parkie (vrouwtje) woonden in een speciaal gebouwde olifantenstal en veroberden elke dag 80 pond broodhompen, 12 vaten wijn en grote hoeveelheden groentesoep en rijst. Die wijn verklaart waarschijnlijk waarom er nogal wat vrolijke tekeningen van Hans en Parkie bestaan. Tekenaar, zoöloog en anatoom J.P. Houel tekende bijvoorbeeld hoe ze samen jolig door het paleisbos dartelden. Ook beeldde hij ze af in kussende en parende houdingen, alsof het mensen waren.
In 1795 vielen Franse troepen Nederland binnen. Willem V vluchtte naar Engeland en zijn bezit viel in handen van de Franse Republiek. De mini-dierentuin bevatte naast Hans en Parkie o.a een orang oetan die graag peterselie met een vorkje van een delftsblauw bordje at, giraffes, wat angolaschapen en Chinese zilverfazanten. Alle dieren moesten worden verhuisd naar Parijs. Hans en Parkie gingen ieder in hun eigen hok, bewapend met zes zware artilleriewielen scheep in Deventer. Na een turbulente reis kwamen ze aan in Jardin des Plantes, een klein Parijs’ park waar ze publiekelijk tentoongesteld werden als ‘volumineuze monsters en wonderen der intelligentie’. Ze trokken zoveel bezoekers dat een speciale suppoost de toestroom in goede banen moest leiden.

Parkie (die inmiddels door de Fransen was omgedoopt tot ‘Margeritue’) en Hans misten de weidsheid van het Loo, het gedartel door de Apeldoornse bossen en misschien ook wel hun dagelijkse vaten wijn. Ze kwijnden langzaam weg, aten minder, bewogen amper nog en uiteindelijk stierf Hans aan een longontsteking. Parkie was ontroostbaar en kreeg een kameel als metgezel, daarna een olifant uit Senegal (die ook overleed) en een uit Azïe. Toen Parkie stierf was ze vierendertig jaar oud.

Terug naar het ponymeisje.

Op een dag hing Frenzie Parkie’s foto aan alle bomen rondom het terras. Haar ouders en broer zaten huilend op het strand. Het terras was verlaten en niemand gooide meer met geld. De mensen vroegen aan mij of ik wist waar Frenzie Parkie was. Ja, knikte ik, dat weet ik wel. Iedereen keek opgelucht. Ik nam ze mee naar de gaten in het zand en wees. Daar. De holletjes hadden de grootte van een opgerold konijn en de mensen lachten me uit. ‘Verder graven,’ riep ik dan, terwijl ik tegen mijn hoofd tikte bij zoveel achterlijkheid. ‘Verder graven dan jullie neuzen lang zijn…’ Maar dat deed niemand natuurlijk.


Reacties