Rapsodie in B
Je kent dat wel, bij het zoveelste gedolven gat.
En dat je vroeger aan de dode dacht, en nu slechts
aan de afgebroken fietszadelpen van S,
het kapotte 24uurskaarsje van de Lidl.
Treurlied 1. Treurlied 2. Treurlied zonder eind.
Vrouw uit raam: ‘In den beginne was er niks. Niks dus.
En moet je nou kijken.’
Maar jij keek enkel onder de motorkap van je Cherry Tango.
In een tijd waarin alles okay was. (Omdat ik beter faken kon?)
Terwijl ik minstens tien keer op een nacht
uit elkaar getrokken werd, beenhard.
Maar sinds ik twee keer dood was. Fysiek dood.
Echt dood dus hè, geen grapje (en nooit licht zien, of tunnels,
ik bedoel, zelfs in de dood besta ik niet).
Mijn lithiumloze driepits hersenbak naar Australisch kangoeroemodel
compleet verlittekent blijkt te zijn waardoor ik (pingpong, pingpong)
veel vergeet (en waarmee ik maar zeggen wil, schatje, het is geen onwil).
Behalve de olifantsberg tweeduizend kilometer verderop
die in een tiende seconde zomaar ophield te bestaan.
En waar nooit meer zonnen opkomen of ondergaan.
Ik hield van die berg, de goden die hem bewoonden, de boten die af en aan, als messen
door hem heen gleden, maar hij ging niet dood, nooit dood, hij sliep slechts,
als een vader, met zijn mond een beetje open, de televisie op de achtergrond zacht aan.
Er waren mannen, vaders, bergen. Die plotseling ophielden te bestaan.
En er is een wereld die voorzichtig naderbij sluipt.
’s Nachts hoor ik hem, zijn gierende adem langs het raam.
En dat je vroeger aan de dode dacht, en nu slechts
aan de afgebroken fietszadelpen van S,
het kapotte 24uurskaarsje van de Lidl.
Treurlied 1. Treurlied 2. Treurlied zonder eind.
Vrouw uit raam: ‘In den beginne was er niks. Niks dus.
En moet je nou kijken.’
Maar jij keek enkel onder de motorkap van je Cherry Tango.
In een tijd waarin alles okay was. (Omdat ik beter faken kon?)
Terwijl ik minstens tien keer op een nacht
uit elkaar getrokken werd, beenhard.
Maar sinds ik twee keer dood was. Fysiek dood.
Echt dood dus hè, geen grapje (en nooit licht zien, of tunnels,
ik bedoel, zelfs in de dood besta ik niet).
Mijn lithiumloze driepits hersenbak naar Australisch kangoeroemodel
compleet verlittekent blijkt te zijn waardoor ik (pingpong, pingpong)
veel vergeet (en waarmee ik maar zeggen wil, schatje, het is geen onwil).
Behalve de olifantsberg tweeduizend kilometer verderop
die in een tiende seconde zomaar ophield te bestaan.
En waar nooit meer zonnen opkomen of ondergaan.
Ik hield van die berg, de goden die hem bewoonden, de boten die af en aan, als messen
door hem heen gleden, maar hij ging niet dood, nooit dood, hij sliep slechts,
als een vader, met zijn mond een beetje open, de televisie op de achtergrond zacht aan.
Er waren mannen, vaders, bergen. Die plotseling ophielden te bestaan.
En er is een wereld die voorzichtig naderbij sluipt.
’s Nachts hoor ik hem, zijn gierende adem langs het raam.
Reacties
Een reactie posten