De nacht dat Linda de Mol op mijn feestje kwam
Vannacht had ik een feestje. Linda
de Mol kwam ook. Ik had een ronde tafel neergezet zodat niemand aan het hoofd
zat. Ik zag dat Linda, na een afvalpoging eerder dit jaar, nog steeds slank was
en eerlijk gezegd baalde ik daar een beetje van. Ik had stiekem gehoopt dat ze weer
was aangekomen. Gewoon, omdat een Linda met een iets te hoge BMI voor mijn
gevoel meer ‘van ons’ is.
Ik weet niet waarom maar ik was
nogal gefascineerd door Linda’s haar. Waarschijnlijk staarde ik er te lang naar
want op een gegeven moment draaide ze zich naar me toe en vroeg of er iets mee
was. ‘Nee,’ stotterde ik, ‘nee, niets. Het is, het is, het is gewoon…’
Verder kwam ik niet en voor ik het
wist ging mijn hand naar haar hoofd. Linda zette het op een krijsen. ‘Mijn
haar!’gilde ze, ‘mijn haar!’ ‘Oh sorry, sorry,’ antwoordde ik, ‘ik wilde alleen
maar voelen, ik vind het zo mooi. Mag dat?’ ‘Nee, natuurlijk mag dat
niet!’gilde Linda. Haar hoofd was inmiddels blauwpaars aangelopen. ‘Sorry,’herhaalde
ik, ‘ik wist het niet, ik leef in een wereld waarin je aan elkaars haar mag
zitten.’
Ik legde mijn handen strak naast
mijn bord en we deden alsof er niets gebeurd was. Linda kreeg haar normale
kleur weer terug en we aten drie soepstengels en een stukje bleekselderij
gestoofd in gegrilde Mexicaanse lowfat
hamstervoetkussentjes.
Na het eten wilde ze mijn
bibliotheek zien. Ik was ook verbaasd hoor, maar die scheen ik dus te hebben.
Een prachtige ruimte was het, met hoge kasten en ladders en liften en
bouwputten voor nieuwe stellingen en machines op ratelende rails die de boeken
aanleverden en nog veel meer moois. Linda vroeg of er een boek van mij
tussen zat. Ik knikte trots, jaha, nou en of, wel vijf, en wilde ernaartoe lopen
maar op het moment dat ik bij de G van Geels aankwam zag ik dat alle boeken, en
we spreken echt van duizenden hè, waren veranderd in de boeken van de Noorse
schrijver Per Petterson. Linda slaakte een kreet van geluk. ‘Per! Mijn
lievelingsschrijver!’
Verbaasd pakte ik een boek van Per
uit de kast. En nog een, en nog een. Ze waren allemaal persoonlijk gesigneerd
en voorzien van unieke spitsvondige boodschappen.
Godverdomme, dacht ik, die Per
heeft het hem maar mooi geflikt. Ik weet bij die paar dichtbundels en één
columnboek van mij al nooit wat ik voorin moet zetten. Nooit. Meestal zet ik er
gewoon voor iedereen hetzelfde in. Ik raak helemaal in paniek in zo’n situatie.
Dat moment waarop je in een roezemoezerige boekhandel een boek overhandigd
krijgt, en dat de mensen je vol verwachting aankijken. ‘Het is dus voor mijn
vrouw hè, die is ernstig ziek geweest. Ze zat op het randje. Daarna raakte ze verslaafd
en in de Here. In die volgorde. Toen lazerde ze van een keukentrap. Tijdens het
dieptebidden. Zo heet dat. Ik weet ook niet waarom. Achtdubbele beenbreuk. Ze
kwam in een burnout terecht. Want het hele kampverleden van haar grootvader
kwam terug. Ze telde alleen nog maar hamstertenen terwijl ze aan ronde tafel zat,
zodat ze nooit aan het hoofd…, u weet wel. Dus, als u iets persoonlijks, een
hart onder de riem…’
Ondertussen las Linda gelukzalig de
voor haar persoonlijk gesigneerde boodschap. Er scheen licht door haar wangen
heen. Of ik wist dat Per, naast geweldig schrijver, ook dichter was? Trots
overhandigde ze mij het boek.
‘Voor Linda met de mooie haren,’ stond
voorin geschreven. Daaronder een gedicht: ‘Netto gewicht’ heette het. Fel trok
Linda het boek uit mijn handen. ‘Ik lees het wel even voor,’zei ze. ‘Dat is
beter.’ Ze keek ineens heel serieus, alsof iemand ergens onder haar kin aan een
touwtje had getrokken waardoor haar gezicht in de ‘voorleesstand’ was
gesprongen. Oh godindehemel, dacht ik paniekerig, als ze maar niet gaat
declameren. Ik haat declameren. Nou, misschien gaat het op zich nog wel,
bij een gebruiksaanwijzing van een kruimeldief, The Dirt Gator IV bijvoorbeeld,
maar niet bij poëzie. Declameren is de dood voor poëzie. Maar dat wist Linda
allemaal niet. Die spande haar stembanden eens lekker aan, keek naar een
verdwijnpunt in de verte en begon:
‘Het weegt niets meer. Dan dat het
weegt.’ Hier stopte ze even, peilde mijn reactie en ging verder terwijl haar
ogen ditmaal wild de grond afschuimden. ‘Het gáát waarschijnlijk minder wegen.
Of hééft ooit meer gewogen. Maar nu… weegt het niets meer…. dan dat het weegt…..’
Die laatste zin klonk stemtechnisch
zo laag dat ik bang was dat hij ter plekke de grond in zou zakken. Ik
verwachtte meer, dus hield gehoorzaam mijn mond, maar dat had ik blijkbaar
verkeerd ingeschat. Na vijf minuten begon ik me ongemakkelijk te voelen, iets
waar Linda, die nog steeds gelukzalig naar de vloer staarde, overduidelijk geen
last van had.
‘Mooi hè?’ zuchtte ze. Ik knikte. Ik
zei maar niet dat ik twijfelde aan ‘dan dat het weegt’. Zou ‘dan het weegt’
niet mooier zijn geweest? Buiten dat was het natuurlijk een gedicht voor
randdebielen.
Nu was het mijn beurt. Ik sloeg een
willekeurige Petterson open en las: ‘Voor J’. Meer niet. Boos klapte ik het
boek dicht en zei dat Per een oplichter was. Linda antwoordde met een serene
glimlach om haar lippen dat Per slechts een spiegel van de ziel was. Ik bromde dat
Linda meer hamstervoetkussentjes moest eten omdat er overduidelijk te weinig
vet in haar hersencellen zat. Vet is goed voor de geleiding van neurotransmitters,
ging ik verder. Dus je kunt wel leuk slank zijn en zo, maar voor je intelligentie
doet het weinig goeds. Linda zei dat ik uit mijn nek lulde en dat ze naar huis
wilde.
Bij de deur stonden we nog even
zwijgend naast elkaar. Ondanks onze verschillen voelden we een band. ‘Een
kosmische,’ zei Linda. Ik knikte. Ja, dat zou het zijn. Ze legde een hand op
mijn schouder en bijna streelde ik haar blonde pony. Ze merkte mijn aarzeling
op. ‘Ik wou dat ik ook in een wereld woonde waarin je aan elkaars haar mocht
zitten,’zuchtte ze. ‘Het kan nog,’antwoordde ik, maar Linda en ik wisten
allebei dat dit niet waar was.
Reacties
Een reactie posten