Verhalen uit de oude doos: Gesneveld (1984)

Vanaf mijn 12e jaar hield ik een dagboek bij en vanaf mijn 14e schreef ik kleine verhaaltjes die  nergens op sloegen. Ik liet ze wel eens lezen aan mensen. Die vonden ze vaak grappig, maar ook raar. Het past nergens in, zeiden ze dan. Dat moest ik altijd horen, of het nou om mijn verhalen of om mijzelf ging: het past nergens in. 
Vorig jaar vond ik een doos in de kast die vol zat met dagboeken van mij uit de jaren '80, '90. Helaas zat de verzameling rare korte verhaaltjes er niet bij, die zal ik door de jaren heen zijn kwijtgeraakt, maar ik heb er toch nog eentje (uit 1984) kunnen vinden. Ik moet ongeveer zestien jaar oud zijn geweest. 'Gesneveld' was de titel van het stukje.
Ik herinner me dat ik het naar een schrijfwedstrijd stuurde waar Herman Pieter de Boer jurylid was. Ik dacht, dat is gunstig, want die schrijft zelf ook rare verhalen. Na weken opgewonden wachten kreeg ik het terug. Er stond een vraagteken achter ‘gesneveld’. Meer niet.
Okay, dat woord bestaat feitelijk niet, maar ik dacht dat Herman dat wel zou begrijpen. Dat als een woord in een verhaal past, enkel en alleen door zijn klank, het okay is. Dat het in zo’n geval niet erg is als er geen directe betekenis bestaat omdat de betekenis al in zijn bestaansrecht zelf ligt. Als letters die door de lucht zweven en naadloos om een bepaald gevoel heen passen. Een lijst om een schilderij, het omslag van een boek. Of zoiets. Beter dan dit kan ik het niet uitleggen. Misschien had ik dat erbij moeten zetten. Of zou Herman daar niet gevoelig voor zijn geweest? 
Gesneveld
Gesneveld richtte hij zicht tot de deur. Grijs-zwart gelakt. Ivoorkleurige klink. Mijn god, de techniek staat voor niets, dacht hij voor de deur openging en zij binnenschreed. 
      ‘Het kan niet hoor,’ zei ze.
      ‘Oh.’
      Meer woorden had hij niet, zijn stemming was minimaal.
      ‘Het is op zand gebouwd,’ ging ze verder, ‘en mijn vinger kwam niet verder dan mijn duim lang was.’
      ‘Was?’ wilde hij vragen, maar slikte het woord snel in.
Zij ging zitten op het krukje waar zij altijd op zat. Haar billen hadden zich ernaar gevormd. Zij kon nergens anders meer op zitten en had er daarom thuis ook een. Daar waar niet zo’n krukje was, stond zij. Haar billen, dacht hij, puddingblank vol zachte putjes. Niet dat hij haar billen ooit had gezien, maar hij vermoedde het.
      ‘Dus het kan niet,’ zuchtte hij en deed aan de hand van een paar bewegingen alsof hij dat vervelend vond. Erg enthousiast was hij namelijk nooit geweest. Nee, dan zij. Zij had er het hele jaar naartoe gewerkt! Bezorgd peilde hij haar stemming. Echt verslagen zag ze er niet uit, wel moe.
      ‘Wil je koffie?’ vroeg ie. Hij moest toch iets zeggen. Ze lachte flauw.
      ‘Laat mij maar,’ zei ze, en gleed van het krukje.
Nu is het krukje nog heel even warm van haar putjesbillen, dacht hij, en keek toe hoe ze de deur opende en over de dertig centimeter hoge drempel stapte. Ooit had hij die laten aanleggen omdat hij bang was voor alles wat onder de dertig centimeter leefde.
De deur ging dicht, iets harder dan normaal en hij bleef gesneveld achter.
      ‘Het kan dus niet,’ zei hij hardop. Na ja, wat kon hem het eigenlijk schelen, en hij boog zich voorover om aan het krukje te voelen.  


Reacties