Wat een tuin ziet als hij slaapt (deel V)
Een naamloos plantsoen, een vissenkom of miniatuur wereldbol; soms moet een dag, een week, een leven
niet méér willen zijn. Een schoen waar de veter van geknapt is. En dan de juiste
veter zoeken. Je beperken tot het vinden van de goede kleur, trekkracht, geur,
substantie. Niet de perfecte veter. Perfectie bestaat alleen in grote werelden.
In grote werelden was ik nooit erg
op mijn gemak. Soms tilde ik even mijn hoofd op tijdens het lopen en keek voorzichtig om me heen. Naar de planten, de straatverlichting
buiten, de bemodderde boodschappenbriefjes in de goot. Goten zijn naast
restverzamelaars ook een soort van grenzen. Waarschuwingen. Blijf op het pad!
Altijd op het pad.
Vroeger schopte ik graag tegen alles wat bewoog. In een
kleine wereld hoeft dat niet. Daar geven goten nooit grenzen aan, zijn paden
gewoon paden en niets hoeft verdedigd of een naam.
Een kleine wereld mag de grootte van
een postzegel hebben, een tuin. Burgerlijk! roept de haring die in een strak glimmend
pak op mijn gazon staat. Ik lach hem uit en vraag wat hij daar doet,
ik heb bij mijn weten nooit om een aangeklede haring gevraagd. En floep, weg is
ie. In een kleine wereld past maar één baas.
Wat ook fijn is: In een kleine
wereld kun je lang in vertes staren zonder bang te hoeven zijn dat alles gaat
draaien. Tollen. Er een keiharde slagwind om je kop raast die je de adem
beneemt. Je kunt er op je gemak de piepkleine houtnerven van de bramendoorn doorgronden,
het blad van de boterbloem bevoelen of samen met de avondmerel genieten van
zijn zang.
Er is niemand die zo teer
zingt als mijn avondmerel. Elk voorjaar wacht ik hem op, en als hij zich
aandient, aarzelend bijna, moet ik alle zeilen
bijzetten om te voorkomen dat mijn hart niet als een opvouwbaar bordspel uit elkaar klapt.
Er zijn ook nadelen. Kleine
werelden zijn vaak als de helderwitte stippen die je ziet als je je ogen sluit
en je ergens op probeert te concentreren. Een keer knipperen en ze zijn weg.
Kwetsbaar dus. Eigenlijk weet je niet eens zeker of ze ooit bestaan hebben.
Misschien alleen in je herinnering, en tot in hoeverre telt dat? Hebben
herinneringen bestaansrecht enkel en alleen omdat ze herbeleefd worden? Is dat
genoeg? Zijn hoofdlevens echte levens?
Op een slechte dag is mijn leven een hoofd dat opstaat, zich een paar uren voortbeweegt en weer naar bed gaat. Een leven tussen kleine gebeurtenissen en grote herinneringen door, randen en regels waarvan nooit met zekerheid kan worden vastgesteld of het echt is.
Mijn hoofd een vissenkom met
wereldzeeën. Een naamloze tuin in een toeristengids die nog geschreven moet
worden. Mijn mond een snavel die boodschappenbriefjes uit de goot pikt, mijn
lippen de oevers waar niemand loopt, de merel in mijn mondhoek die met zachte
klanken de woorden van het boodschappenpapier zingt: ‘tweeee ons zeekraal-aal,
één bekertje slagro-oom, pedaalemmerzákken en zilte griéééét.’
Reacties
Een reactie posten