De mosselmannen
Ik zou kunnen vertellen over de nare gevolgen van overmatig gebruik.
Of hoe het kon gebeuren dat vijfendertig mensen onlangs tijdens een voetbalwedstrijd
in Duitsland tegelijk door de bliksem werden geraakt. En dat ik tijdens het
lezen van dat nieuws dacht dat God eigenlijk de grootste terrorist op aarde
was.
Over de mannen in mijn leven, die uiteindelijk bijna allemaal vreemd
gingen, en dat ik soms geneigd ben te denken dat dit aan mij ligt. De
wereldklok die exact tien centimeter van het midden op mijn schuurdak staat en
elke milliseconde opnieuw onvermoeibaar jouw en mijn plaats in het universum berekend.
Een zoemend geluid afgeeft die alleen wordt waargenomen door dieren en
kinderen. Waarom grote mannen op kleine BMX fietsen in het bos op zondagochtend
altijd zo eenzaam lijken. Maar misschien kan ik beter vertellen over de dag dat
de moezelmannen kwamen.
Die moezelmannen waren natuurlijk gewoon mosselmannen. Zoals
in het liedje. Gele plastic pakken droegen ze, met bruine strepen als hommels.
Ze roken naar het strand bij Sassnitz, die grauwe Duitse strook langs de
Oostzee waar campers met bejaarden hun laatste dagen tellen op houten telramen die
ze voor hun polycarbonaat-plexiglazen ramen zetten. Die bejaarden zie je verder
niet, ze zitten binnen en doen bejaardendingen. Rummicubben, patiencen, elkaar
kapot irriteren, wachten op wie het eerste doodgaat, weet ik het. Ze ruiken naar
gekookte aardappelen, een geur die in een vaste straal van honderd meter om hun
camper heenhangt. Neem die geur in gedachten, vermeng hem met de zoutvissige lucht van die
smoezelige zandstrook langs de Oostzee en je hebt iets dat in de buurt komt van
wat ik bedoel. Van hoe de moezelmannen roken.
Ze belden aan en ik deed open. Stom natuurlijk, maar het is
gebeurd. Ze kwamen een voor een binnen, veegden hun voeten in hetzelfde ritme,
lieten ongezien DNA achter en deden het zodoende voorkomen alsof het nette
moezelmannen waren. Wat achteraf gezien belachelijk was, maar ja. Ze liepen
niet eens de kamer binnen of gingen netjes in de gang staan wachten, zoals
normale mensen doen als ze ergens voor het eerst op visite komen, maar stampten
gelijk de trap op naar boven. Naar de badkamer. Deden daar al hun kleren uit,
gooiden ze woest van zich af en riepen dat ik hun van dode mosselenlucht
doortrokken boeltje moest wassen. Incluis moezelsokken. En snel een beetje. Tijdens
het uittrekken van hun kleren vielen er tientallen mosselen op de grond. Ze
leken uit alle zakken, naden en zomen te komen. Het gaf een tikkend geluid.
Licht en helder. Ik wist niet wat te doen. Mijn hele badkamer was gevuld met
mannen en mosselen. Die laatsten lagen overal, als venijnige visjes. Sommigen nog
dicht, maar de meesten wijdopen, schijnbaar naar adem happend. De mosselmannen
hadden bleekwitte lijven die er gehavend uitzagen. Alsof ze elke nacht naakt
tussen de mossels sliepen. Eentje vroeg of ik zijn vrouw wilde worden, maar de
rest lachtte hem uit. Ik was toch onvoldoende toegerust voor zo’n bestaan, dat
zag hij toch verdomme zelf ook wel. Keek hij wel goed uit zijn doppen, miljaar!
Want als hij dat gedaan had, zou hij gezien hebben dat mijn handen veel te
poezelig en broos waren. Een losse zak botjes, riepen ze. Totaal ongeschikt
voor het breken van harde scherpe schalen, de wil van de mossel. ‘Kun je noten
kraken?’ schreeuwde er een ballorig. Ik schudde mijn hoofd, nee, in noten
kraken was ik nooit bijzonder goed. Hazelnoten ging nog wel, maar paranoten bijvoorbeeld
gaven veel problemen.
De mosselmannen hadden grote voeten. Waarschijnlijk om
stevig mee op de bodem van de zee te staan, of om de branding mee te trotseren,
het zuigen der muien, het golfrazen. Ik vroeg of ze ook mossels op de Oostzee
vingen maar de mannen lachten me uit. De Oostzee, daar wilden ze nog niet dood
gevonden worden. Eentje ging omstandig uitleggen hoe de camperbejaarden daar
roken maar ik wimpelde hem af. Oud nieuws. Het zag er ondertussen niet naar uit
dat de moezelmannen hun vuile kleren weer gingen aantrekken dus gooide ik ze
maar in de was, zette de klok op zestig graden en smeet er een halve fles Ocean
Lavendel bij. Lavendel groeit natuurlijk helemaal niet in de ocean, maar in
zo’n afgesloten kunststof flessenwereld kan alles.
Ik was eens op een eindexamententoonstelling van de Rietveld academie. Een van de geslaagden had een kleine kamer ingericht met wel twintig koffiezetapparaten erin. De junizon vloog manisch tegen de ramen op en het was er niet te harden, zo heet. Dit kwam ook door de koffiezetapparaten, die continue aanstonden. Daar was op zichzelf natuurlijk niet zoveel kunstigs aan. Daar moest iets bij. Iets vreemds, liefst. Vies. Zodoende had de kustenaar in plaats van water, urine in de koffiezetapparatenreservoirs gedaan. De urine circuleerde daar dag en nacht doorheen. In combinatie met de hitte gaf dat een stank die dodelijk hard in je gezicht klapte wanneer je de ruimte binnenkwam. Van Lavendel Ocean had de kunstenaar overduidelijk nooit gehoord.
Ik was eens op een eindexamententoonstelling van de Rietveld academie. Een van de geslaagden had een kleine kamer ingericht met wel twintig koffiezetapparaten erin. De junizon vloog manisch tegen de ramen op en het was er niet te harden, zo heet. Dit kwam ook door de koffiezetapparaten, die continue aanstonden. Daar was op zichzelf natuurlijk niet zoveel kunstigs aan. Daar moest iets bij. Iets vreemds, liefst. Vies. Zodoende had de kustenaar in plaats van water, urine in de koffiezetapparatenreservoirs gedaan. De urine circuleerde daar dag en nacht doorheen. In combinatie met de hitte gaf dat een stank die dodelijk hard in je gezicht klapte wanneer je de ruimte binnenkwam. Van Lavendel Ocean had de kunstenaar overduidelijk nooit gehoord.
Een beetje was duurt minstens anderhalf uur. Wat moest ik
met de mannen aanvangen in al die tijd? Ik had ze nog niet geteld, maar het
waren er veel, en ik wilde ze niet met hun ongewassen mosselkonten beneden op
mijn nieuwe bankstel hebben. De was draaide en zoemde gezellig. Het viel me op
hoe snel je went aan stinkende naakte mosselmannen in je badkamer. Ik was ook
helemaal niet bang dat ze ongepaste dingen met me wilden doen. Zo keken ze niet
uit hun ogen. Daarbij bungelden hun mosselgeslachten vrij slap onder hun buik,
daar stak weinig gevaar in. Ik ben ook zelden bang voor mannen, dat scheelt
misschien. Ik kan behoorlijk stoere verhalen vertellen over mannen en heikele
situaties, met mijzelf in een glansrol. Over die keer dat ik beschoten werd in
een kraakpand, bijvoorbeeld, de kogel vlak langs mijn oor fluitte en ik
doodkalm bleef zitten. Of dat ik in een trein vol dolgedraaide
voetbalsupporters belandde die zwaaiend met losgetrokken treinmeubilair boven hun hoofden op me afstormden, en dat ik rustig bleef zitten, een jointje draaide,
vroeg of ze een hijsje wilden. Waarna ze lamgeslagen van verbazing om me heen
gingen zitten, zoet luisterend naar verhalen die ik ter plekke verzon. Mannen
zijn over het algemeen sukkels. Goedaardige sukkels, maar sukkels. Makkelijk om
de tuin te leiden ook. Misschien gaan ze daarom altijd vreemd bij mij. Omdat ik
mijzelf uiteindelijk toch net even iets slimmer, leuker en stoerder vind.
Waarschijnlijk straal ik dat uit. En dat is voor mannen ook niet leuk
natuurlijk. Met meneer K heb ik dat overigens allemaal niet. Dat vind ik zelf
ook raar. Misschien komt het omdat ik, elke keer als ik denk te weten hoe hij
in elkaar zit, ik mezelf weer terug bij Start vind.
Meneer K zegt altijd tegen mij, dat als ik ooit alleen kom
te staan, en een man wil, ik er eentje moet zoeken met een akker. In zijn
optiek is een man met een akker een goede man. Voor mij althans. Een man die
iets maakt met zijn handen. Dus geen muzikant of schrijver. Dat zijn over het
algemeen labiele aanstellers die immer op zoek zijn naar publiek en groupies. Bevestiging.
Zoals ikzelf. Nee, een meubelmaker of zoiets. Zo eentje die met zijn voeten
stevig op zijn zandgrond staat. De eenzaamheid ervan kent en daar niet bang
voor is. Zodat ik ondertussen lekker op mijn eigen akker kan rondknooien,
zonder angst te hoeven hebben dat, als ik even niet oplet, hij er gelijk met
een ander vandoor gaat. Akkermannen zijn de meest betrouwbare mannen. En niet
al te gecompliceerd. Zo zetten ze rustig een strooien vogelverschrikker in hun veld om de vogels af
te schrikken. Hangen er zilverpapiertjes in. Terwijl dat dus nooit helpt. Nooit.
De mosselmannen wachtten netjes in de badkamer tot de was
klaar en droog was. Legden ondertussen een kaartje, repareerden mijn lekkende
kraan en trokken een pruik uit een zwanenhals. Hun natte mossellijven droogden
op en daardoor veranderde ook hun geur. Of ik begon eraan te wennen, dat kan
ook. Het rook in ieder geval best plezierig. Daarna kleedden ze zich weer aan
en vertrokken. Een minuut later hoorde ik nog flarden van mosselliederen boven
de straten zwemen. De lege mosselen hadden ze achtergelaten. Her en der lagen
ze verspreid. Op de trap, de overloop, in de douchecel. Soms vind ik er nog wel
eens eentje als ik gehaast de trap op ren. Ze steken gemeen in mijn voeten.
Reacties
Een reactie posten