Jumbopoëzie in een dwaalstaat

Tien jaar geleden kwam mijn eerste dichtbundel uit. Hoe noem je zoiets, een dubbellustrum, een jubileum? Veel mensen krijgen bij een jubileum een mok met hun naam erop. Ik dacht dit te vieren met mijn zojuist voltooide (vijfde) bundel: Planeetversterkers. Dácht, want het liep een beetje anders.

Toegegeven, ik weet stiekem best dat er geen hond geïnteresseerd is in poëzie. Cryptisch gedoe, gekkigheid. Voer voor de geest, niet voor de portemonnee. Dit werd bevestigd door mijn uitgever die de poëzie onlangs commercieel liet doorlichten en sindsdien nog maar twee titels per jaar wil uitgeven. Van prijwinnende dichters, want die brengen meer op. Ik won nooit een prijs, dus gaat mijn ‘Planeetversterkers’ terug de la in.

Dit vertel ik nu heel cool, maar toen ik het kille nieuws een tijd geleden in mijn mailbox vond donderde mijn hart op de grond. Ik had het niet zien aankomen, en eerlijk gezegd zag (en zie) ik er tegenop. Het geluid van stuiterletters die ’s nachts tegen het hout opbonken, op zoek naar een kier in de la, krabbend aan de verf, roepend dat ze naar buiten willen, gekkenhuis.

Aan de andere kant; ik word over een week 50. Misschien moet ik mijn leven gaan herindelen. Ophouden met die gekkigheid en iets normaals gaan doen. Een mosselmannenkwekerij beginnen in de binnenlanden van een dwaalstaat.

Je moet borrels afgaan! roepen collega-dichters. Bundelpresentaties! Ik weet, het is DE manier om een (andere) uitgever te vinden. Maar wat als dat haperende lijf niet wil? Ik ben al minstens 100 jaar arbeidsongeschikt en mijn eennalaatste voordracht was in 2015, tijdens de Nacht van de Poëzie. Daarna werd ik nog zieker dan normaal en was ik twee jaar uit de running. Mijn allerallerlaatste optreden was eind vorig jaar bij Radio1 waar ik minstens drie dagen van moest bijkomen. Dat is helemaal niet erg natuurlijk, en als ik ergens word uitgenodigd rij ik er graag naartoe, maar borrels en presentaties afgaan die steevast 100 km van mijn huis worden gehouden? Dat zit er niet meer in.

Rijst automatisch de vraag: Is schrijven, alleen, genoeg? Heb je als chronisch zieke, 50-plus dichter/schrijver zonder theatershow of column nog bestaansrecht? Of is het net zoals in het bedrijfsleven, wie ziek is en boven de 50 ligt eruit?

Misschien ben ik geen goede dichter. Dat kan ook nog, hè, want al heb ik in de afgelopen tien jaar nooit een slechte recensie ontvangen en werd mijn debuutbundel genomineerd voor de C-Buddingh’-prijs, echt ‘doorbreken’ deed ik niet.

Ik krijg vaak te horen dat ik ‘anders’ schrijf. Buiten de kaders. Misschien is dat het probleem. Moet ik normaler gaan schrijven. (Waar liggen die kaders? Hoe zien ze eruit? Hoe herken ik ze?)

Ik moet nog wel wennen aan het idee, hoor. Het voelt soms alsof mijn huis is dichtgetimmerd terwijl ik druk bezig was met het tellen van vlinders in een hoekje van de tuin. Dan zeg ik tegen mezelf: Ik heb dat huis gebouwd. Het is misschien een mal ding geworden, een folly, maar het blijft mijn huis. Dat kan niemand dichttimmeren.

Tegelijkertijd voelt de wereld ineens heel ruim. Vol mogelijkheden en vrij. Gek hè, dat twee tegenovergestelde –en heftige- emoties in een en dezelfde gemoedstoestand passen.

Er zijn ook valkuilen: soms (vooral ’s nachts in bed) voelt deze toestand als het einde van de wereld. Een wereld die eerst rond was, en waar ik op mijn argeloze gemakje als een kip zonder kop achter vogels aan kon rennen, maar die onverwacht toch plat en begrensd blijkt, zodat ik continue naar de punten van mijn schoenen moet kijken om er niet vanaf te vallen.

Er zijn ook dingen die ik mezelf vanaf nu dagelijks moet inprenten. Bijvoorbeeld dat ik heus niet plotseling een slechte schrijver of dichter ben geworden alleen omdat een uitgever te diep in zijn portemonnee heeft gekeken.

Ik weet feitelijk niet eens wat ik ‘opbracht’. In vijf jaar tijd ontving ik, ondanks herhaaldelijk vragen, slechts eenmaal een royaltieoverzicht, over een periode van twee maanden. (Daar had ik meer achteraan moeten zitten na twee bundels en een verzameld columnboek, I know.)

En nu? Dat weet ik eigenlijk niet. Ik weet wel dat ik de laatste jaren (vooral in de 2,5 jaar dat ik een online column bij HP/DeTijd had) nogal druk over alles en iedereen heb lopen roeptoeteren. Misschien is dat onderdeel van het probleem.

Ik zou rapartiest kunnen worden, dan mag je roepen en maken wat je wil aangezien het de punk van nu blijkt te zijn. Vette epees opnemen in studio’s met leipe producers met onuitspreekbare namen die voornamelijk uit medeklinkers bestaan. Geen labels, compromissen of commerciële poortwachters, gewoon, je hart en ziel in een tekst flikkeren, vette beat erbij en gáán. Mijn dochter beweegt zich in die wereld, vliegt met haar eigen maffe teksten en liedjes studio’s in en uit, maakt geweldige dingen, free as a bird.

Of is underground alleen cool bij jonge mensen.

Misschien moet ik minder over de dingen nadenken. Nee, das ook niet handig als bipolair patient, ik moet altijd nadenken, over elke stap, overal liggen landmijnen, overal. Evenwicht, uppers, downers, rechte lijnen…

Waar je trouwens ook ineens achterkomt; ik dacht dat schrijven an sich mijn identiteit was, maar het blijkt dus breder dan dat, en nu het ‘publiceergedeelte’ wegvalt, wankelt ineens de wereld. Is het de angst voor statusverlies? Bang om in de sneue wereld van ‘uitgeven in eigen beheer’ terecht te komen, datgene waar iedereen altijd zo op neerkijkt? Maar waarom eigenlijk? In de rapwereld is uitgeven in eigen beheer hartstikke cool. Zijn die gasten de pioniers, de trendsetters van nu. Waar zit het verschil? Zijn schrijvers gevoeliger voor statusverlies dan muzikanten? Zijn ze minder avontuurlijk? Of zijn lezers behoudender dan muziekluisteraars en derhalve minder bereid het net af te schuimen op zoek naar het afwijkende, het schurende (wat dat ook moge zijn).

En waarom moet ik eigenlijk zo nodig gelezen worden? Wat is dat voor een ijdel gedoe. Moet ik mezelf wat dat betreft niet eens aan een grondig onderzoek onderwerpen? De boel herijken?

Ik weet het niet, hoor, probeer ook maar wat.

Publiceren kan gelukkig op meerdere manieren. Ik heb een redelijk drukbezocht blog (dank u, lieve lezers), en er zijn literaire tijdschriften. ‘Een gedicht in de Gids is als een schilderij in het Rijks,’ mailde een dichter mij ooit, en daar sta ik dit jaar tweemaal -met proza en gedichten- in. Wat dat betreft is de wereld nog niet van mij af.

Misschien moet ik een poëzievlog beginnen. Gesponserd. Hoe noem je zoiets, een plog? Elke dag met een Jumbomuts op mijn kop een gedicht voordragen. Ik zie dat trouwens steeds vaker op youtube, hè. Vijftigplus vrouwen die zich nergens meer iets van aantrekken, vlogs in powerpointstijl 2000 plaatsen en charmant stuntelerig met een oldschool muis naar de webcam zwaaien. Je ziet, ideeën genoeg.

En als dat allemaal niets wordt kan ik er ook gewoon mee ophouden. Een dwaalstaat oprichten waar niemand de sleutel van heeft. Ook leuk.

Maar voorlopig ga ik nog even door met wat ik al 38 jaar doe, vanuit een hoekje van mijn tuin vlinders determineren terwijl om mij heen gebouwen instorten, er nieuwe voor in de plaats komen, die weer instorten, etcetera.

Luwten zijn zo gek nog niet, hoor. Het licht valt daar vaak mooi. Zacht.

(Dit stukje werd mede mogelijk gemaakt door HP, Samsung, Charlie Temple, Ikea, Jumbo, Autodrop, snackbar Charley, Naproxen 8000 mg, het Kruidvat, Ziggo, Douwe Egberts, de tarotlijn, mosselkwekerij Klapkaak, bakker Toet, De Gids en de nieuwe bundel van Johanna Geels: Planeetversterkers! Onthoud die naam! Of niet, wat kan mij het ook eigenlijk schelen...)


Reacties

Een reactie posten