Doe de Fitbit! (of: JG versus alles)

Een maand geleden kocht ik een Fitbit. Dat heeft niets met paarden of kinky gekkigheid te maken, een Fitbit is een bandje met iets elektronisch erin dat je dag en nacht om je pols draagt en met een jaloersmakende precisie registreert wat je uitvoert. Wandelen, fietsen, traplopen, zwemmen, achterstevoren dronken om je huis heen schuifelen terwijl je Hongaarse volksliederen in parallelle tertsen zingt, alles.

De Fitbit houdt ook bij hoe je slaapt, hoeveel kilometer je je voortbeweegt en hoe lang je achter elkaar niks doet. Beetje Big Brotherish, I know, maar alles voor het goede doel, nietwaar.

Ik kocht deze infiltrant omdat ik na mijn laatste operatie nogal gehavend uit de strijd was gekomen. Dit, in combinatie met het aankomen van enkele kilo’s én 50 worden, was meer dan ik kon hebben. Ik ging dit varkentje wassen. Kinderen het huis uit, in de overgang geraken, maatschappelijke overbodigheid, chronisch ziekzijn, al die shit mocht dan ongevraagd mijn huis binnen komen denderen, met een stalen kop aan tafel zitten en mee eten, mijn gewicht had ik goddomme zelf in de hand. Daar ging niemand mee lopen fucken.

De Fitbit dus. Power to the people. Baas op eigen weegschaal. Ik stelde een doel in, niet al te ingewikkeld, met moest zichzelve liefhebben. 1 kilo per drie weken, niet te gek. Via een gekoppelde foodapp met barcodescanner en een ouderwetse keukenweegschaal kon ik moeiteloos bijhouden wat ik at. De app gaf mijn consumptiegedrag door aan de Fitbit die er vervolgens indrukwekkende schema’s en grafieken van maakte. Zo kon ik elke avond tevreden toezien hoe ik volgens de dieet-big-brothers dagelijks 500 á 600 calorieën verbrandde (wat neerkomt op een gewichtsverlies van 1 kg per twee weken ervan uitgaande dat 1 kilo verbranden 7700 calorieën behoeft).

Minder eten en meer bewegen ging mij wonderwel goed af. Ik had er lol in, voelde me energieker, vrolijker en kon niet wachten om mezelf na een dag of vier te wegen.

Met een bonzend hart stapte ik op de weegschaal. Yes! Yo! Way to go! Ik was zomaar ergens goed in! 0.8 kilo afgevallen! Dat ging snel! Ik raakte zo enthousiast dat ik een beetje door dreigde te slaan. Zo kon het gebeuren dat de Fitbit bijvoorbeeld net voor het slapen gaan aangaf dat ik nog 800 stappen moest zetten om mijn dagelijkse ‘beweegdoel’ te bereiken. Zodat ik diep in de nacht, bibberend in mijn ponnetje, als een soldaat naast mijn bed 800 stramme stappen in het vloerkleed beukte.

Of die keer dat ik echt te moe was om nog iets te doen, 250 stappen van mijn dagdoel verwijderd was, mijn auto in een berm parkeerde en 250 mechanische zwaaibewegingen maakte (hetgeen de Fitbit als ‘stappen’ registreert), de verbijsterde blikken van langsrijdende automobilisten en fietsers negerend.

Na anderhalve week woog ik mijzelf voor de tweede keer. WTF! Ik was weer op hetzelfde gewicht als waar ik mee begon! ‘Ja, hallooo, dat hadden we niet afgesproken,’ hoorde ik mezelf tegen de Fitbit foeteren. ‘We hadden een DOEL gesteld, jij en ik, een AFSPRAAK gemaakt. Goddomme. Ik keek een half uur paniekerig uit mijn badkamerraam en besloot mezelf te herpakken. Er was niets veranderd. Ik had nog altijd de controle. Het duurde misschien allemaal wat langer, maar ik ging dit nog steeds tot een goed einde brengen. Ik was de baas hiero.

Een nieuwe week van bewegen en minder eten volgde. Uit nijd bewoog ik ondertussen veel meer dan voor een reumapatiënt met mijn type aandoening verantwoord was, maar dat kon me niks meer schelen. Niets had ik onder controle gekregen in de afgelopen jaren, ik had in mijn eentje onder bergen gestaan en met hypermobiele schoudergewrichtjes lawines tegengehouden, ik had duivels en demonen van me af geslagen, ik had geliefden zien komen en gaan, en nu was ik er klaar mee. Die kilo’s extra Johanna zou ik de baas worden. Het evenwicht zou hersteld worden. Niet goedschiks dan maar kwaadschiks.

Dus ging ik nog minder eten en probeerde (terwijl mijn lichaam steeds harder begon te piepen en te kraken) nog meer te bewegen.

Een week later was de weegschaal nog steeds onverbiddelijk. Niets afgevallen. Geen gram. Ik probeerde een andere weegschaal. Ook niks. Ik ijkte mijn weegschaal door een liter water (= een kilo) te wegen. De teller gaf precies een kilo aan.

Blijkbaar deed ik iets niet goed hier. Misschien was ik te fanatiek. Wilde ik te graag. Of was ik misschien teveel teleurgesteld in het leven en hield ik, moe van al het kwijtraken en falen, mezelf krampachtig aan elke vetcel in mijn lichaam vast? Maar waarom eigenlijk? Iedereen raakte onderweg van alles kwijt, maakte fouten, dat was inherent aan het reizen. Door mezelf af te peigeren of nog zieker te maken dan ik al was ging ik daar echt niets aan veranderen. En wat wilde ik nou eigenlijk bewijzen?

Kortom, ik moest zen worden. Kalm. Groene thee drinken. Niet te ingewikkeld doen. Haalbare doelen stellen. Mijn verwaarloosde tuin vol woekerende bamboestruiken op orde brengen, bijvoorbeeld. Dat was een duidelijk en makkelijk streven. Een tuintje van 10 x 5 meter zou ik ZEKER onder controle kunnen krijgen.

Omdat ik als pijnpatient natuurlijk niet veel kan, hielp meneer K (hij zij geprezen) mij op gang. Hij plaatste een nieuwe schutting, trok onkruid, prikkende bramen en dooie struiken voor mij uit het zand, legde een paar kinderkopjes langs een rand, brak een schep, een rug en een riek in de strijd tegen de bamboe, overwon, deed kortom al het zware werk zodat ik met mijn wekedelen-handjes een beetje leuk met schepjes en bloemetjes in de weer kon gaan.

Maar ja, die Fitbit bleef maar piepen en bliepen, en na drie weken was ik nog steeds geen gram afgevallen. Terwijl ik elk uur van de dag knagende honger had, oorsuizingen en flauwvalneigingen. Al dat afzien moest beloond worden. Dat MOEST gewoon. Het was nu ik tegen mijn lijf, de zwaartekracht, de Wéreld.

Maar eerst die tuin. Dan volgde de rest vanzelf. Dus ging ik gaten graven om nieuwe struiken in te zetten. Die 50 vierkante meters konden niet weglopen, die gingen nergens heen. Niets zou daar ooit meer gaan woekeren of prikken. Alle doorns en netels eruit. Huppa, weg. Alles strak.

Dus spitte ik nog een gat, en stiekem nog één, want zo raakte ik nog meer calorieën kwijt. Ik ging heus wel afvallen, ik moest gewoon een tandje bijzetten. Op een dag zou het lukken. Ik was al drie weken bezig. Dat lichaam van mij moest gewoon even weten wie de baas was. Dat was ik. IK. Kwestie van dom doorzetten. Dat kon ik.

Tot ik tijdens het spitten een doffe pok ergens vanuit mijn heupen hoorde komen, een pols, een schouder. De (sub)luxaties volgden elkaar in een razend tempo op, hetgeen ongeveer klonk als een sjamanistisch tokkelinstrument gemaakt van botten. Pok, pak, puk, poink, pienk, poek.

De dagen erna lag ik dood op de bank. Mijn buik was nog gehavender dan normaal en al mijn littekens trokken en schuurden en schrijnden. Mijn gewrichten leken uit een middeleeuwse martelkelder te komen en ik kon alleen nog de trap op als meneer K (hij zij nog meer geprezen) mij duwde.

Het werd zondag 29 april. Precies een maand geleden was mijn afvalproject begonnen. Ik had mij aan alle afspraken gehouden. Ik had veel meer verbruikt dan ik consumeerde, had gezond gegeten, veel water gedronken, geen pakjes, geen zakjes, weinig zout, bijna geen suiker, had elke dag mijn stappen gehaald, kortom, ik zou grafieksgewijs twee kilo kwijt moeten zijn.

Met een bang hart ging ik op de weegschaal staan. Handen voor mijn ogen. Eén vinger langzaam loslaten. Twee. Voorzichtig kijken.

Niets.

Geen gram afgevallen.

Een maand lang had ik 1400 calorieen per dag gegeten, over eten gedroomd, me rotbewogen tot ik sterretjes zag, en het had nergens toe geleid. Ik was nergens de baas over gebleken en de eerste frisgroene bamboescheuten piepten buiten alweer op uit het zand.

Gisteravond vroeg meneer K. vriendelijk of die gekkigheid nu eindelijk was opgehouden? Met dat afvallen enzo? Hij had namelijk nooit om een magere vriendin gevraagd. Hij WILDE helemaal geen magere vrouw. Hij was kunstenaar godbetert. Hij wilde een vrouw met zachte warme volle rondingen. Weelderigheid. Kon ik niet wat meer gaan eten, alsjeblieft?  O ja, en die tuin. Hij begreep best dat het allemaal iets geciviliseerder moest, maar dit was een beetje teveel van het goede, vond ik ook niet? Kon ik niet ergens een woekerplant neerzetten? Of twee?



Reacties