Naakte vrouwen en kweekforel

Foto: Francesca Woodman

Ik ben geen groot voorstander van onaangekondigde experimenten maar soms ontstaat er eentje vanzelf ergens achter in mijn hoofd. Meestal merk ik het pas op als hij al een paar centimeter groot is en ik er niet meer omheen kan. Heel slim van het experiment, vind ik dat. Ik weet niet of hiermee bewezen is dat experimenten een bewustzijn hebben maar het zou me niets verbazen. Als je ongewenst in een lichaam woont moet je iets verzinnen om overeind te blijven.

Het experiment bestond eruit dat mijn geest en lichaam deden alsof de wereld om hen heen bedacht was. Buiten mij om, want ik was mij van geen kwaad bewust. Ik kocht ondertussen gewoon rundervinken in supermarkten of vissen van jute voor mijn kat met een stokje eraan.

Toen het al een tijdje aan de gang was kreeg ik het pas in de gaten. Ik merkte dat mensen mij niet terug groetten op straat of dwars door me heen keken als ik tegen ze praatte. Ik wist ook meteen dat het te laat was om dit proces te keren. Zodoende ging ik steeds meer geloven dat ik niet bestond. Dat lag aan mijzelf, ik reken het niemand aan. Al hielp de wereld wel een handje mee. Zo mailde ik een aantal mensen in korte tijd zonder ooit antwoord te krijgen. Een arts, een oude vriend, een kennis, één of twee uitgevers, een bedrijf. Ik checkte mijn mailinstellingen, mijn internetverbinding maar alles werkte naar behoren. Ervan uitgaande dat ik niet besta is dit ook niet zo raar natuurlijk. Je kunt niet niet bestaan en ondertussen respons krijgen, dat gaat niet samen.

Laatst volgde ik een discussie op Facebook over uitgevers en dichters. Iemand zei dat een dichter zonder uitgever geen echte dichter was. Uitgevers waren poortwachters. Zij hielden de kwaliteit in stand. Als zij je niet uitgaven was je gewoon niet goed genoeg. Ik moet altijd een beetje droevig glimlachen als ik zoiets lees. Al die brave mensen die met hun spoorboekjes langs de deuren gaan. Aanbellen, tabelletjes aanwijzen en opdreunen wat ze zien. Lieve schatten zijn het. Het zijn dezelfde mensen die bellen als er ergens een stoeptegel los ligt. Levensredders. Bewakers van de werkelijkheid. Wat zou de literatuur zijn zonder poortwachters, spoorboekjes en hun aanbidders? Een zootje, een verwilderde tuin met zoetzuur geurende schaduwhoeken, plakvlinders in nog niet ontdekte kleuren en insecten met rimpels en kraakstemmen die laag over de grond brommen en verre van fotogeniek zijn, ik zweer het je.

Het mooie van niet-bestaan is dat je veel vrijheden hebt. Ik kan gewoon schrijven wat ik wil, naakt in mijn tuin gaan staan met een emmer op mijn hoofd, mijn blogspot volproppen met gedichten over zingende zeekomkommers, geen hond die zich daar druk over maakt. Zo’n vrijheid komt je natuurlijk niet vanzelf aanwaaien, die moet je een handje helpen. Door midden in de nacht in je tuin te gaan staan met een spiegeleibord, bijvoorbeeld. En maar zwaaien. In de supermarkt ’s middags om 12 uur je hoofd achter een pot mosterd steken en zachtjes ‘roermenietroermeniet’ fluisteren.

Soms helpt het lot een beetje mee. Als je in deze wereld allerlei onzichtbare handicaps ontwikkelt schuif je namelijk vanzelf naar een zijlijn toe. Je moet er wel voor zorgen dat je aandoeningen onbekend blijven anders ben je alsnog de klos en zit je voor je het weet in een rolstoel op de eerste rij van een Guus Meeuwis concert met vrijwilligers om je heen die je hand vasthouden en om de seconde vragen of je gelukkig bent.

Nog een voordeel van niet-bestaan is dat je tijd genoeg hebt. Als je in een lichaam woont dat maar een paar honderd stappen per dag kan zetten en een geest waarin drie miljoen gedachten elke seconde van de dag om een nieuwe ordening schreeuwen kun je het gewoon wat rustiger aandoen.
Ik heb dus veel tijd om na te denken over mijn niet-bestaande wereld, waar ik dan vervolgens stukjes over schrijf. Dat is zo’n beetje de situatie hier.

Soms ga ik een uurtje op internet de wereld bekijken. Internet is voor mij een uitkomst. Vroeger als kind was ik ook vaak onzichtbaar ziek en keek dan elke ochtend schooltelevisie. Schooltelevisie klinkt heel georganiseerd maar in mijn herinnering leverde deze omroep maar één uitzending per week die vervolgens elke dag herhaald werd. Ik kende die uitzendingen woord voor woord uit mijn hoofd en moest grote moeite doen om halverwege de week niet van verveling dood neer te vallen.

Nee, dan internet. Want al kan ik zelf niet actief ‘meewerelden’, ik kan wel zien hoe jullie bij elke scheet je telefoon pakken om dat te delen. Erg fijn. Dank jullie allemaal bij deze. Ik ben een soort van geest die naast jullie bed staat, in de kroeg over jullie schouder meekijkt met wie jullie nou weer zitten te ouwehoeren. Erg tof. Zo niet-besta ik automatisch toch wat minder.

Facebook heeft wel een groot nadeel, tho. Het is er allemaal erg serieus. Laatst bijvoorbeeld had ik een fazant van straat getrokken, hem blauw geverfd en wilde hem een papieren hoedje opplakken maar kon geen juiste lijm vinden. Driesecondenlijm, houtlijm, zoogdierenlijm, ik wist het niet en vroeg het aan de mensen op FB. Dat viel niet in goede aarde. Ik verloor 50 vrienden en iedereen was boos. Want dan besta ik blijkbaar ineens wel. Gek is dat.

Je kunt geen grapjes maken op Facebook. Elke keer als je inlogt verschijnt er een vakje bovenin de pagina waarin je mag typen ‘wat of je aan het doen bent’. Dat klinkt heel vrij, maar is het niet. Fazanten blauw verven en beplakken wordt niet getolereerd. Naakte vrouwen boven een aquarium met kweekforel hangen ook niet. Je mag alleen dingen doen die in dat vakje passen.

‘Je moet je eigen vakje creeëren’ roepen mensen (die waarschijnlijk ook niet bestaan) dan. Maar daar ben ik niet goed in. Ik kan ook niet tegen blousjes die hoog dichtgeknoopt zitten. Dichte dozen of deuren.

Gisteren rolde er een aluminium balletje voorbij, op de plek waar ik een boek zat te lezen. Dat balletje bleef aan het eind van de kamer stilliggen en begon daarna te zoemen, eerst zachtjes maar steeds harder. Hij groeide ook. Eerst twijfelde ik daaraan, want als ik er naar keek zag ik niets gebeuren, maar elke keer als ik de kamer uitliep en terugkwam werd mijn vermoeden bevestigd. Hij groeide!

Inmiddels is hij net zo groot als de boekenkast dus dat belooft wat.

Op facebook wordt ook veel gediscussiëerd. In praktijk komt het er op neer dat zogenaamd geëngageerde mensen vragen stellen in de daarvoor bestemde vakjes. Bijvoorbeeld: Mag je dieren van straat trekken en blauw verven?#durftevragen. Wat maakt jou gelukkig?#durfteleven. Mijn poep is groen, is dat goed? #durftepoepen. Mag je een zin met ‘ik’ beginnen?#durfteschrijven.

Mij interesseert het meestal geen zak wat andere mensen vinden maar dat zal wel een voordeel van het niet-bestaanschap zijn. Want als ik wel bestond zou ik me waarschijnlijk ook druk maken over hoe ik me moest gedragen.

Jullie denken nu misschien, waar gaat dit stukje heen? We zitten al op 1400 woorden, geen rode draad te bekennen en we hebben nog meer te doen, ja.

Ik moet daarop antwoorden dat ik het niet weet.

Ik weet wel dat ik zojuist buiten met mijn spiegelei onder de pergola stond te zwaaien en iets groots zag glinsteren voor mijn raam. Dat was de aluminium bol, denk ik, die maar groeit en groeit. Ik hoop dat ik straks nog in mijn huis pas.


Reacties