Verdwijnen met zestig honden



Gisterochtend liep ik door het ‘bos’. Ik loop graag ‘s ochtends vroeg in mijn eentje door het oude bospark bij mij in de buurt. In een echt bos zul je mij nooit alleen tegenkomen, dat durf ik niet. 
Vroeger wel, toen ik twee grote gevaarlijke honden had. Niet dat ik toen nooit lastiggevallen werd. Er was een man die langzaam met een auto op het bospad naast me bleef rijden, onderwijl smerige gebaren makend. Er was een man die maar achter me aan bleef lopen , me vervolgens heel langzaam inhaalde en toen hij dichtbij was in mijn oor siste dat een lekker ding als ik niet alleen in een bos moest lopen omdat dit wel eens heel vervelend voor me af zou kunnen lopen.

Acht uur is een tijdstip waarop je nog van alles om je heen hoort wegschieten. Geheimzinnig geritsel links en rechts. Muizen, vogeltjes, klein leven. Rond een uur of tien is een bos meestal wel uitgeritstelt, hebben de geluiden zich tot diep in zijn kern teruggetrokken en wacht het tot de mensen weg zijn en de schemer valt.

Ik hou van bossen en zou er graag leven. Nou ja, niet echt léven. Niet met bloed dat moet stromen om warm te blijven, benen en armen die op hersencommando naar eten zoeken. Ik zou er als geest willen leven, een flard die enkel uit gedachten bestaat, een mist of een dauwdruppel zonder moeilijk gedoe als emoties en oordelen. Zoiets als een ‘zijn’. Een registreren. Misschien een paar milde emoties. Abge-eckte die in een dauwdruppel passen. En dan lekker de hele dag als een diamantje in het hart van een lupineblad liggen dobberen.

Gisterochtend telde ik de sporen van de nacht:

1. Een verse vossendrol midden op het pad, bezaaid met vliegjes die zich er dronken in een wolk bovenop hadden gestort. Maniakaal zoemend van vreugde.
2. Het tot hout verworden landdier met vermolmde vleugels waar een stukje af was gegeten door een hert.
3. Een nieuw uitsteekselding op de wortelfaun die daardoor net iets gemener grijnsde dan normaal.
4. De wortels van de vers omgevallen boom. De opengesperde muil waar je met gemak met wel zestig honden in zou kunnen verdwijnen.

Ik tel graag. Op mijn vingers. Meneer K vindt dat er altijd schattig uitzien. Die voelt de grijze kleefdraden niet die de cijfers met elkaar verbinden. Hoe meer ik tel, hoe groter de kans dat de draden losraken en uit mijn telhanden vallen. Driehonderdachtenvijftig, achtmiljoenzestig…

Sommige dingen lijken voor eeuwig te zijn. De stronk die op een komodovaraan lijkt bijvoorbeeld en die ik als een oude vriend beschouw, de gekke dode Zadkineboom, met zijn dramatische geheven armen die scherp tegen de lucht afsteken. Andere dingen lijken dan juist weer een heel kort leven beschoren. Een pad waarvan ik zou zweren dat het bestond maar wat ik niet meer terug kan vinden, een heel kruispunt laatst zelfs. Een zwijnenpoel, een gammel houten uilenhuis.

Er zijn zoveel bossen in mijn omgeving dat ik minstens 100 levens zou moeten hebben om ze allemaal te leren kennen. Daar is geen beginnen aan. Het zou helpen als ik alleen in een bos zou kunnen lopen, gods nou, DE IDEE ALLEEN AL! ALLEEN IN EEN BOS LOPEN! Ik kan me niet eens voorstellen hoe geweldig dat zou zijn. Soms probeer ik het wel, maar meestal zie ik al na tien tellen een man verschijnen die voor me op het pad springt, zich aan me opdringt, handen, tong, scherp stinkzweet. En vroeger was ik gezond en kon ik nog wegrennen. Nee, dat is niet waar. Ik rende nooit weg. Ik liet het allemaal gebeuren. Waarom? Geen idee. Ik was waarschijnlijk heel goed in het laten verdwijnen van mijn lichaam. Geest worden. Dat ben ik nog. Daar helpt geen tellen tegen.
 
Ik hoop dat ik het nog een keer mag meemaken in mijn leven; dat je als vrouw zonder angst alleen buiten kunt lopen. In een bos, een nachtelijke stad, een verlaten industrieterrein, een parkeergarage, gewoon overal.

Ooit zag ik een programma op tv waarin een Noor zijn vader in Oslo van het station haalde. De vader had er al een hele reis op zitten. Er volgde een drieregelig gesprek dat sindsdien in mijn hoofd woont en waar ik graag aan terugdenk als ik in mijn eentje in de buitenwereld loop.
 ‘Hoi pap, had je een goede reis? vroeg de zoon aan zijn vader. ‘Zeer voorspoedig, jongen’ antwoordde de man. ‘Geen mens tegengekomen.’


Reacties