Mammoethelmen en zwarte gaten
15 kg morsdood en oersterk bot in mijn huis. In de keurig afgeronde heupkom past precies een hoofd. Het voelt zo ongelooflijk fijn, je hoofd te rusten leggen in een tigduizend jaar oude mammoet, dat is niet na te vertellen, dat moet je voelen. Alsof je inplugt in een tijdmachine. De bottenkom een helm voor onderweg. Meneer K heeft al een paar keer bezorgd naar me gekeken terwijl ik op een krukje voor de kast stond te balanceren. ‘Je wordt toch geen bottenknuffelaar, hè?’
Nee, een bottenknuffelaar word ik niet en niemand hoeft bang te zijn dat ik vanaf nu botten en skeletten ga verzamelen, een knekelkabinet om me heen ga bouwen, het blijft bij deze mammoet (en nou ja, oké, hondenschedel ‘Archibald’ die gekrompen lijkt naast zijn nieuwe buurman). Al zal ik noodgedwongen wel een tijdje in de bottensfeer blijven, vrees ik, aangezien mij van alle kanten is aangeraden om vanaf nu elke dag bottenbouillon te drinken. Iets met collageen en kraakbeenkracht.
Ondertussen denk ik na over een wel-of-niet-naam voor de nieuwe kastbewoner. Een reden voor ‘wel’ heb ik nog niet gevonden. Voor ‘niet’ daarentegen wel. Vanwege de prachtige Estlandse herkomst, natuurlijk. Aardmol noemen ze hem daar volgens Catawiki. Ma = aarde, muth = is mol. Dat harige, oersterke gigantenlijf, stampend over de mammoetvelden met zo’n ielig mollennaampje, mooi toch. In hetzelfde artikel lees ik dat mammoeten vegetarisch waren. Huh? Zoveel kilo bot moeten onderhouden met wat graan en gras? Hoe dan? En waarom zou IK dan iedere dag bakken bottenbouillon weg moeten werken met mijn minibotjes, collageentjes en kraakbeentjes? Raadsels.
Nog meer raadsels. Ik droomde vannacht over een gruwelijk lot, de zwarte gatendood. Ik had de dag ervoor die nieuwe serie op Netflix ‘The haunting of Hill House’ gebinged, daar kwam het natuurlijk van. Sommige dingen zijn heerlijk simpel. Neem wat radioactief schouderrestafval dat door een lichaam zwerft, meng het met tien afleveringen horror en je krijgt geheid zwarte gatendromen.
In mijn droom was het zwarte gatenlot iets dat mensen slechts over zichzelf konden afroepen. Je kon niemand de schuld geven als het je overkwam. Een lot ook waar iedereen zeer beducht voor was vanwege zijn onontkoombaarheid. Er was een arena, een wedstrijdtribune, een massa juichende mensen en een man die iets riep wat hij nooit had mogen roepen. Alles mocht je zeggen in de wereld, behalve dat ene. Wat dit was ben ik vergeten. Stom natuurlijk, en geloof me, ik heb mijn hoofd vanochtend in allerlei standen gedraaid maar ik weet het niet meer. Misschien was het niet belangrijk, ging het om het gegeven zelf, het verbodene van het woord, ongeacht welke dat was.
Iedereen in de arena hield zijn adem in. De dader keek geschrokken om zich heen, het was overduidelijk een fout geweest, zijn opmerkingsgave had hem een seconde in de steek gelaten, maar het ongezegde was gezegd en de zwarte gatendood onomkeerbaar. Het zieke was, de straf moest worden voltrokken door degene die je het meest liefhad. Dat was de deal.
De volgende dag rende de ongelukkige al vroeg het strand op waar hij aan de rand van de wereld de zee in wilde duiken om aan zijn lot te ontkomen. Ik weet niet wat de sukkel dacht, zwemmen naar Engeland misschien, maar ja, Engeland was ook de wereld, álles in de wereld was de wereld.
Regels zijn regels dus werd de man tegengehouden door zijn meestgeliefde die als een wachter in de branding stond. Hij wist meteen dat protesteren zinloos was. Precies zo had ze gekeken toen hij eens twee dagen spoorloos was geweest. Strak mondje, koolzwarte ogen, een brok onverbiddelijkheid. In paniek keerde de man om en rende het strand af. Het malle was, er rende nog een man over dat strand, maar dan richting de zee. Een man die precies op hem leek, dezelfde kleren aanhad, dezelfde geschrokken uitdrukking op zijn gezicht. Ze renden recht op elkaar af, botsten tegen elkaar op, grepen tegelijkertijd naar hun hoofd en keken verward om zich heen. Links, rechts, links. Toen zagen ze het pas. Langs de lange kustlijn liep een spiegelmuur. Plotseling uit de grond gerezen, uit de lucht gevallen, weet ik het.
In de wolken verscheen een toren. Zijn meestgeliefde stond er bovenop met wapperende haren in de hoogkoude wind. Een zwarte schoorsteen naast haar waar rook uitkwam. Aan haar voeten een persoon in zwarte doeken gewikkeld met gevouwen handen op zijn borst. De man op het strand wist gelijk dat hij dat zelf was. Zijn vlucht een sneue poging het lot te keren. Hij keek om zich heen. Zijn nieuwe wereld kende twee uitzichten, de zee en de spiegelmuur. Natuurlijk draaide hij zijn gezicht naar zee.
Soms kwam er een bootje langs, een potvis, een stem. 'De wereld is zoveel groter dan dit, dat weet je wel hè,' zei die laatste wel zes keer op een dag. 'Ja, dat weet ik,' antwoordde hij dan gehoorzaam.
Reacties
Een reactie posten