Twee geisha’s in een karretje en het geheim van de zandzakkenmethode

Gisteren werd ik wakker met een vol hoofd. Ik had mijn ogen nog niet geopend of het was al bal. Twee geisha’s, een jonge en een oude, sjeesden rond in een zeepkist. Er lagen rode gecapitonneerde kussentjes onder hun knietjes om de schokken van de ratelende wielen mee op te vangen. De jonge geisha was een dotje, echt een poppetje. Die ouwe daarentegen was een aftands wijf met grote tanden. Ze had zichzelf ook lelijk opgemaakt, met veel te rode wangblossen zodat ze op een clown leek.

Ik probeerde mijn gangen na te gaan van de dag ervoor. Ik had toch rustig aan gedaan? Geen mensen gezien? Er was wel lang en veel tegen de logeerkat gepraat, dat moest ik toegeven. Kon je nog van een logeerkat spreken als het beest al een jaar en drie maanden bij je woonde? Ik had de kat geprobeerd te vertellen hoe de wereld in elkaar zat met behulp van de zandzakkenmethode (daar ga ik nu niet over uitweiden) maar het was niet echt aangekomen. Hij had me welwillend aangekeken maar doordringen deed het niet. Volgens meneer K heeft onze logeerkat maar twaalf gedachten, iets waar ik altijd een beetje lacherig over doe, maar het zag ernaar uit dat hij gelijk had. 

Een vol hoofd heeft geen zicht nodig om tot een voorstelling te komen. Eerst hoorde ik het bij mijn rechteroor zacht druppen maar het duurde niet lang of mijn hele kop klaterde als een malle. De geisha’s grepen in paniek naar hun wangen. Zo direct zouden de straten vollopen met roodgekleurd blosjeswater. ‘Moet ik een paraplu voor jullie bedenken?’ riep ik, maar de geisha’s hadden zelf geen vol hoofd, waarmee ik -denk ik- wil zeggen dat ze mij niet konden horen. 

Ik moet eerlijk zeggen dat het alweer een tijd geleden was dat ik zo’n vol hoofd had. Ik was dan ook een beetje kwijt hoe het werkte, die gekkigheid. Als je er dagelijks mee leeft ontwikkel je als vanzelf strategieën, leefwijzes, gebruiksaanwijzingen, maar als het een tijdje wegblijft ebt dat weg. Tot je op een dag een achterdeur in je huis zacht piepend hoort opengaan terwijl je je alleen waant. Dan ben je eigenlijk al te laat. 

Ik moest snel iets bedenken. Hoe zat het ook al weer. Hoe werkten de stoplichten en mocht men sirenelicht gebruiken binnen de bebouwde kom? En was een hoofdleven eigenlijk altijd eenrichtingsverkeer? Bestond het slechts door mijn waarneming, of keek het ook terug? En als ik een fantasie in mijn hoofd bouwde die uit zes rode, vijf blauwe en twee paarse steentjes bestond, als een soort van kunstmatige intelligentie, kon het zichzelf dan transformeren tot een fantasie die als een wit kleed in mijn kamer lag? Waar op zichzelf natuurlijk niets spannends aan was, tot het kleed op zou staan, een witte jurk met wijde mouwen aan zou trekken en bevelen zou gaan geven. Dát moest ik voor zijn. 

Bij wijze van test riep ik de geisha’s maar alleen de jongste keek mijn kant uit. Dat leek me geen bewijs. Sterker, dat maakte de zaak nog ingewikkelder. Want nu had ik een deels bestuurbare, deels onbestuurbare fantasie. En waarom keek die jongste terug, en niet dat oude aftandse wijf? En waarom had ik van die oude geisha niet een lieve mevrouw met zachte wangen gemaakt?

Zelfhaat. Dat was het antwoord. Daar moest ik achter komen door diezelfde dag met een lieve vriendin spaghetti te gaan eten. Ze zei dat ik er zo leuk uit zag, en ze had het nog niet uitgesproken of ik voelde hoe de binnenkant van mijn hoofd deze woorden terug ketsten alsof ze er allergisch voor waren. Alles in mij riep; nee! Je bent niet leuk! Je bent afschuwelijk! Lelijk! Oud! Aftands! En je kan niks! Ik schrok van de heftigheid en het venijn. Waarom was ik zo gemeen tegen mezelf? Wat won ik daarmee? Ik beloofde mijn vriendin ter plekke wat ik mijn dochter altijd op het hart druk namelijk; dat je –vooral als vrouw zijnde- lief voor jezelf moet zijn. 

Ik vroeg het later aan de logeerkat. Waar de zelfhaat woonde en waarom hij daar woonde. De kat schikte op zijn dooie gemakje zijn twaalf gedachten alvorens een antwoord te formuleren. Na een uur werd ik ongeduldig, want hoe krijg je het verdomme voor elkaar om twaalf gedachten over zo’n lange periode uit te spreiden, gedachten die je nota bene al je hele leven hebt? Toen bedacht ik met een schok dat de mogelijkheid bestond dat de kat al een uur bezig was om met zijn twaalf kleurensteentjes een wit kleed te bouwen. Ik moest ingrijpen. Straks zou het kleed opstaan, met wijde witte mouwen bevelen schreeuwen. 

‘Komaan, Django,’ riep ik, ‘je tijd is om.’ Django keek me verstoord aan, koos zuchtend de eerste de beste gedachte (nr 9) en vroeg wanneer we gingen eten. Daar had ik dus niets aan. Diep in mijn hart was ik daar ook wel blij om, want het idee dat een kat mijn zelfhaat op zou kunnen lossen leek me tienduizend maal meer verontustend dan de zelfhaat an sich. Ik besloot mezelf even vrijaf te geven. De druk moest van de ketel. 

Huishoudelijke klusjes doen helpt uitstekend tegen hoofddruk, dus toog ik naar boven en boog mij over de volle wasmand. Ineens hoorde ik het weer, het zachte druppen dat langzaam overging in een klaterende hoosbui. Daar kwamen ze aangereden, de geisha’s, de oude en de jonge, nu allebei met een rood kniekussentje op hun hoofd welke op hun plek werden gehouden door lange sjaals die met zwierige strikken onder hun kin zaten geknoopt. Gierend van de pret gleden ze over de spekgladde badkamertegels, behendig hun karretjes door de groevenbochten sturend. Hun wangen glommen als sterrenappeltjes. 

Kortom, (hoofd)problemen opgelost. Helemaal zelf gefikst. Gewoon logisch nadenken, beetje boekhouden, wasje doen en de kat zijn twaalf gedachten onder de kat zijn vacht laten. Niets meer, niets minder. Geen therapeut of diazepammetje bij aan te pas gekomen. Mijn hoofd een zelfreinigende oven.

'Het was ook wel een heel groot woord, hoor; ‘zelfhaat’, schamperde de logeerkat die spinnend langs mijn benen streek. ‘Verpest het nou niet,’ antwoordde ik, ‘het ging net zo lekker.’ ‘Dat is goed,’ zei de logeerkat, ‘ik zal zwijgen. Mits jij mij die zandzakkenmethode nog eens uitlegt.’ Ik zuchtte. Waarom had alles een prijs. ‘Past dat wel in je hoofd,’ vroeg ik gespeeld bezorgd, ‘zandzakken nemen veel ruimte in hoor.’ ‘Maak jij je nou maar druk over je eigen leven,’ antwoordde de logeerkat, ‘me dunkt dat je daar genoeg aan hebt.’ Ik knikte bevestigend. Daar had hij een punt. ‘Kijk,’ begon ik, ‘het is heel simpel…’



Reacties