De 'O' van Pinzot (en andere dingen die ik in 2018 leerde)


De stapjes die ik op een dag zet zouden voor een gezond mens waarschijnlijk te klein zijn om te benoemen, een trap op en af, een bed opmaken, een boterham smeren, maar voor mij zijn al die ministapjes tesamen de wereld. Mijn kleinegrote wereld waar ik –noodgedwongen- van heb leren houden. Oké, het ging niet vanzelf, maar inmiddels voel ik hoe alles in en om mij heen ronder en warmer wordt. Aaibaarder.

Werelden veranderen. Soms werkt dit in je voordeel. Vaak niet. Een jaar geleden bijvoorbeeld werd mijn werk nog uitgegeven, schreef ik elke dag van acht tot twee, kon ik nog zelfstandig boodschappen doen, fietsen, de ramen wassen, de kat met twee handen optillen, een tafel van zijn plek schuiven, kortom, ik functioneerde -ondanks mijn toen al ruim aanwezige aandoening- redelijk. Geleidelijk aan veranderde dit. Schoof ik naar een rand. Voor me de zee, achter mij het land. Tegenwoordig kan ik nog maar een uur per dag schrijven, word ik (op publicaties in literaire tijdschriften en bloemlezingen na) niet meer uitgegeven (te oud, te gehandicapt, te raar, commercieel niet interessant genoeg), treed ik nergens meer op, en als ik meer boodschappen wil doen dan ik met één hand kan tillen moet er iemand met mij mee.

Er zijn twee plekken in mijn huis waar ik goed kan toeven. Waar ik gestut en gesteund door zachte materialen kan bestaan. De wereld om me heen kan bekijken, overdenken, bevoelen zonder bang te hoeven zijn dat er een schouder uit zijn kom vliegt, een heup subluxeert. Twee plekken op de wereld waar de chronische pijn die ik voel redelijk beheersbaar is.

Dit klinkt voor een gezond persoon waarschijnlijk behoorlijk shitty, maar echt, ik ben best heel gelukkig met mijn leven zoals het is. Dit duurde wel even. Een jaar om precies te zijn, waarin ik veel vloekte, schopte en raasde. Tegen de goden, artsen, falende ledematen, falende zorginstanties, hulpdiensten, de armoedegrens waar ik dagelijks noodgedwongen tegenaan knal (fulltime ziekzijn is de slechts betaalde en tevens meest geldslurpende baan van de wereld), nou ja, tegen alles wat me dwarszat.

Wie goed kan boekhouden heeft de halve wereld. Boos zijn kost bergen energie. Ik heb niet veel energie. Ik weet nog dat ik als kind, elke dag als ik uit school kwam gelijk naar mijn kamer rende, de deur op slot draaide en er niet meer van afkwam. Op de rand van mijn bed in mijn eigen (sprookjes)wereld dobberde. Dat mijn vader bij tijd en wijlen in zijn manische gekte een deur uit zijn sponningen trapte had daar vast mee te maken. Die kamer was feitelijk mijn schuilkelder in een jeugd met een ouder die elk moment kon ontploffen. Het maakt ook niet uit waarom ik daar zat, het gaat om HOE ik daar zat. Redelijk tevreden in mijn eigen kleine wereldje. Met een blokfluit, een boek en pop Monique. Zogenaamd ver weg van alles wat bedreigend was. Een plek waar niemand me kon raken, waar ik en mijn hoofd onbereikbaar waren voor de rest. Ik herschiep de wereld in die kamer. Vormde en kneedde hem net zolang totdat ie redelijk comfortabel om me heen bewoog, iets waar ik nog elke dag profijt van heb. Dat is ook boekhouden.

Ik las laatst een mooi verhaal over mijn heldin Frida Kahlo. In een straat vlakbij haar huis stond een winkel waarboven met grote letters PINZOT stond geschreven. Frida, die als kind gepest werd vanwege een door kinderverlamming gevormd raar voetje en haar orthopedische schoenen, stelde zich graag voor hoe ze met haar ellebogen maaiend door die O van Pinzot kroop, waarachter een hele wereld lag waarin ze zichzelf kon zijn, compleet met haar rare fantasieën, voetje en gedachten. Toen dacht ik; mijn hoofd en huis zijn die O van Pinzot! Een hele wereld voor mij alleen. De beste wereld van de wereld. Een wereld waarin ik kan fantaseren en schrijven wat ik wil, hoe raar of niet relevant het ook is. Met een fakkel in mijn hand in een grot  lekker op een muur kan zitten krassen. Commercieel totaal oninteressante tekenen van leven waar niemand op zit te wachten maar die voor mij belangrijk zijn. Dat is ook iets wat ik geleerd heb; dat hele schrijven van mij, waarvan ik ooit in mijn beste dromen hoopte dat het misschien een functie in een groter geheel zou hebben (haha, lachen met mij), dat het belángrijk was, is natuurlijk gigantisch van zijn sokkel geflikkerd.

Het heeft een meer particuliere belangrijkheid gekregen. Het schuiven van woorden op mijn manier, vanuit mijn plek in de wereld als een blokje belangrijkheid tussen duizenden andere blokjes. Dingen in zijn eerlijkste vorm opschrijven. Woorden die ongefilterd uit mijn ogen, oren en mond naar buiten kruipen en die ik op mijn manier schik, weggooi, omvorm, ze als schelpen tussen miljarden andere schelpen leg, en dan toch precies weten, die daar, die zijn van mij, zonder veel nadenken, weetikveel, vrije associatie, weetikveel, doenwatikmoetdoen, weetikveel, niet meer (in opdracht) hijgerig duizenden woorden naar mensen toé schrijven omdat ik zo nodig gelezen moet worden, weetikveel.

Ik weet dus geen hol, daarom. 
Misschien is dat wel de grootste les die ik het afgelopen jaar geleerd heb; ik weet niks, ik wist niks en ik zal nooit iets weten, behalve dat ik in het hier en nu sta of zit met wat ik heb. En dat dit, ondanks mijn invalide lijf, nog stikveel is. Een fijn huis, een land zonder oorlog, niemand in mijn buurt die zomaar ontploft, alleen maar lieve mensen om me heen.

Verlangens verschuiven. Jarenlang droomde ik stiekem van een bestseller, een literaire prijs met mijn uitgegeven werk. Afgelopen jaar was ik al godse blij geweest als mijn werk überhaupt uitgegeven wérd en inmiddels streep ik de dagen af waarop ik van mijn revalidatiearts een op maat gemaakte ijzeren arm krijg, een ligorthese in bed die ervoor zorgt dat mijn schouders tijdens mijn slaap niet  uit de kom vliegen. Droom ik ervan om ooit weer te kunnen fietsen. Leef ik met de kruimels en confettirestjes die ik ’s ochtends naast mijn bed vind en waar ik elke dag een op maat gemaakt feestje mee bouw.

Soms klaag ik. Vaker probeer ik dat niet te doen. Klagen betekent in mijn geval zoiets als stoken met alle deuren en ramen open. Soms moet het even, om de boel te luchten, maar nooit langer dan dat, het kost teveel. En ik heb wel tien bomen achter mijn huis staan die met de seizoenen mee kleuren. Er zitten spechten in die bomen, boomklevers, zanglijsters en spreeuwen die zo mooi zingen dat je gemoed niet weet waar die het zoeken moet. Ook zijn er nog steeds dagen dat ik me goed genoeg voel om een museum te bezoeken, naar mijn geliefde in Den Bosch, mijn kinderen in A'dam af te reizen, te winkelen, soms rechtop staand, soms in een rolstoel, met een mitella of een wandelstok, het maakt niet meer uit, ik grijp elke meter vast die zich voor me uitrolt. Ook het schrijven is niet opgehouden. Er dient zich af en toe nog een gedicht of stukje proza aan. Soms schrijf ik het op, stuur het naar een tijdschrift, zet het op mijn blog of geef het mee aan de wind.  

De rand van de wereld is niet het einde van de wereld, het is de rand. De plek waar mijn grot, gehouwen uit de rotsen ligt/staat en waar ik met een stompje krijt in mijn handen tijdens het optekenen door naar buiten kijk, waar of mijn geliefden rondhangen.

En als er toevallig es iemand langsloopt, zijn kop naar binnen steekt, mijn kleine verzameling woorden leest en weer verder trekt dan is dat goed. En als dat niet gebeurt is het ook goed. Dat is wat ik dit jaar geleerd heb. En dat een leven een fijn leven is als overal om je heen woorden als PINZOT staan geschreven, met grote ronde letters waar je doorheen kunt kruipen.



Reacties

Een reactie posten