Pakjes-en-zakjesliteratuur (een pleidooi voor het experiment)


Afgelopen jaar las ik een inspirerend artikel in de NRC van schrijver, filosoof Maxim Februari over de literatuur anno 2018 die oersaai zou zijn geworden. De redenen volgens Februari:
"Commerciële druk, het verbod om te rommelen. Twee misprijzende recensies, een tegenvallende verkoop en je leven is voorbij."

In de kunst lijkt het niet veel beter te zijn volgens kunsthistoricus Joke de Wolf die (ook afgelopen jaar) in Trouw de hedendaagse kunst in openbare ruimten als volgt beschreef;  “Nederland hád een voorbeeldfunctie in de wereld. Die is het nu kwijt. Wat rest in het landschap: Daan Roosegaarde en brave beelden van risicoloze dieren.”

Bezuiniging, verzakelijking, angst om buiten de boot te vallen in een door (social)media en commercie gedicteerde (hypercorrecte) cultuur, wat de redenen ook mogen zijn, het levert blijkbaar een berg aan zouteloze kunst en literatuur op.

Ik was blij met het artikel van Maxim. En heus niet alleen omdat ik vorig jaar een roman en dichtbundel schreef die in een la bleven liggen omdat mijn uitgever ze commercieel niet interessant vond, al speelde dat wel mee natuurlijk, want toegegeven; elke keer als ik de zoveelste saaie poëziebundel en/of roman tegenkom steekt dat toch een beetje.

Toch is het de literaire houdgreep waar we in verzeild zijn geraakt die me het meest dwarszit. Uitgevers zijn bang om niet te scoren, lezers zijn (of lijken) bang (te zijn) voor het onbekende, het onbesprokene, recensenten zijn bang (of te elitair) om werk te recenseren dat niet bij de grote uitgeverijen verschijnt en schrijvers zijn bang om niet (meer) uitgegeven te worden. Worden ze eindelijk uitgegeven ligt de volgende angst op de loer: wel of niet besproken worden en/of literaire prijzen winnen. Mijn uitgever bijvoorbeeld wilde mijn laatste dichtbundel na vier (twee bij uitgeverij Atlas, twee bij Marmer) goed besproken bundels, waarvan de eerste werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs, niet uitgeven omdat ik nooit een literaire prijs won. Prijswinnende dichters verkopen beter.

Wat dat betreft zou je mij kunnen verwijten dat ik gewoon een gegriefde zeurdoos ben die makkelijk lullen heeft achteraf. Want zou ik ditzelfde stukje hebben geschreven als ik nog werd uitgegeven en onderdeel van de literaire houdgreep was geweest? Afhankelijk van de goede wil van jury’s, redacteuren en recensenten? Dat weet ik eerlijk gezegd niet.

Aan de andere kant merk ik dat de literaire zijlijn, waar ik (mede wegens chronisch ziek-zijn) momenteel noodgedwongen bovenop zit, buitengewoon vrij voelt. Geen noodzaak tot scoren meer, geen mens die over mijn schouder meekijkt en mompelt dat ik prijzen moet winnen, minder ‘raar’moet schrijven, enz, enz.

Deze vrijheid heeft een prijs. Zo kom ik niet meer in aanmerking voor werkbeurzen, treed ik nergens meer op en binnenkort zullen die paar laatste bundels van mijn hand die nu nog in boekhandels of bibliotheken liggen langzaam verdwijnen. Daar staat tegenover dat ik kan schrijven wat ik wil. Terug naar de basis. Dat heeft inmiddels een rare (volgens anderen; behoorlijk waanzinnige, verinnerlijkt-manische, Thomas Bernhard meets Han Kang-achtige) commercieel totaal oninteressante roman in dagboekvorm opgeleverd die waarschijnlijk niemand gaat uitgeven, maar het is mijn stem, mijn geluid, mijn verhaal. En dat voelt goed. Sterk.

Ondertussen lijken uitgeverijen vooral gefocust op jong talent. Jeugd is hip. Jong talent krijgt voorrang op ouder talent. Dit werd me afgelopen jaar weer eens duidelijk toen een redacteur van een (grote) uitgeverij mij schreef dat ze mijn poëziemanuscript tegen beter weter in gelezen had, want; geen plek, er stond nieuw jong talent te trappelen en dat ging voor, hoe jammer ze het ook vond aangezien ze mijn manuscript met veel plezier had gelezen.

Ik lees wel eens poëzie van jong talent, en zeker, soms is het veelbelovend, maar meestal is het vooral erg veilig en politiek correct. Tam. Soms is het zelfs buitengewoon slecht. Neem de recent verschenen bundel van ‘dichter’ Niels Zwakhals bij Prometheus met gedichten die waarschijnlijk zelfs voor een gemiddeld Libellelezer te corny zouden zijn. Ik citeer het (complete) gedicht Levenssamenvatting:

Ik dans/ en struin/rond/ in een tuin/ van liefde/ en puin.

Een grap, dacht ik eerst. Het wervingspraatje in de webshop van de uitgever leert ons dat de gedichten van Zwakhals “…over jou gaan. Over mij. Over ons. Over alle liefde. Dat voel je in alles. Even puur als herkenbaar. Alsof ze zo uit jouw hart komen.” 

Platte bouquetreeksversjes die schaamteloos naast de prachtige poëzie van Menno Wigman worden geëtaleerd. Alsof Prometheus een dikke drol in zijn eigen huiskamer heeft zitten draaien. En de pest is, je kunt je ogen sluiten, maar je blijft het ruiken.

Blijkbaar is er een tendens gaande. Zo hoor ik steeds vaker om mij heen dat literaire schrijvers en dichters (die dan misschien geen best-sellers maar wel literaire kwaliteit leveren) het veld moeten ruimen terwijl dit soort fröbelschrijvers als nieuwe talenten worden binnengehaald. Stapels veilige, saaie kabbelromans en dichtbundels overspoelen op deze manier ons land. Kleuren op nummer. Iedereen kan schilderen met Ravensburger. Want dat willen de mensen.

Maar is dat eigenlijk wel zo? Misschien zijn ‘de mensen’ het wel spuugzat om die voorgestanste ondoorleefde boekjes door de strot geduwd te krijgen. En zijn de meesten er gewoon niet zo goed in om hun hand op te steken en te zeggen; ‘Johooo, hallo uitgevend NL, wij zijn best in voor een experimentje, we zijn geen kleuters die aan het handje door wéér een veilig boekje of bundeltje van een randstedelijke hippe midden-twintiger hoeven worden geleid.'

Neem Albert Heijn en hun plotselinge fascinatie voor gezonde producten. Deze is heus niet uit maatschappelijke bezorgdheid ontstaan. Hun ‘maatschappelijke taak’ om de mensen van goed voedsel te voorzien. Het is de toenemende vraag naar dit soort producten die daarvoor gezorgd heeft. Kortom, dat hebben we zélf gedaan. Door beter voedsel te eisen. Meer variatie. Minder pakjes en zakjes. En in de grond verschillen uitgevers en supermarkten niet veel (meer) van elkaar. Want van de 'volksverheffende' functie waar men vroeger zo sjiek over deed is natuurlijk weinig meer over. 

Bezuinigingen dwongen een meer marktgericht denken af, en dat is logisch, maar pretendeer dan niet dat je die voorbeeldfunctie nog hébt. Uitgevers zijn allang geen sjieke poortwachters van de literatuur meer. Bewakers van kwaliteit. Het zijn supermarkten geworden. Winkels die nog steeds het wapen van ‘hofleverancier’ boven hun deur hebben hangen, maar dat allang niet meer zijn.

Commerciële bedrijven moeten zich conformistisch opstellen om te overleven terwijl kunst en literatuur bij uitstek non-conformistisch horen te zijn. Dat gaat niet samen. Neem ‘Finnegans wake’ van James Joyce. Zou deze ‘kruiswoordpuzzel van 600 pagina’s’ zoals de roman ooit werd omschreven, in deze tijd zijn uitgegeven? Weinig kans.

Recensenten zijn belangrijk in dit verhaal want zij houden de literaire houdgreep mede in stand. Zij bespreken immers voornamelijk werk dat wordt aangeleverd door de grote uitgeverijen. De kleineren (die nota bene vaak wél non-conformistische literatuur durven leveren, oftewel, de volksverheffende taak op zich nemen) worden genegeerd. Op een enkele uitzondering na, want er zijn gelukkig nog recensenten die hun nek durven uitsteken. Die begrijpen dat het tijd is voor herijking. Een nieuwe orde.

Recensenten zouden zich bij uitstek moeten bekommeren om de literatuur in zijn puurste vorm, uit welke bron (grote/kleine uitgever, eigen beheer) deze ook ontspringt. Nieuwe tijden vragen om een nieuwe werkwijze. Want eerlijk, wat kun je kwalitatief verwachten van uitgeefhuizen die ‘commercieel interessant’ en ‘jong en hip’ als belangrijkste uitgeefcriterium hanteren?

Terug naar het artikel. Maxim Februari eindigt op milde toon:

“Dit jaar heb ik veel gesprekken aangehoord over kunst en literatuur en ik ben ervan overtuigd geraakt dat over honderd jaar de eenduidigheid van het hedendaagse proza zal worden gewaardeerd als een weergaloze neerslag van de huidige cultuur. Een cultuur die niet meer neuriet, die jonge mensen niet meer uitnodigt tot experimenteren in de openbare ruimte en het landschap, maar die ze terroriseert met studieschulden, literaire voorschotten, boekhoudprogramma’s, oplagecijfers, leesminuten, bestsellerlijsten, recensiesterren, recensieballen – en ze vervolgens verwijt eenduidig te zijn.”

Voor een deel ben ik het hiermee eens. Ik kan me voorstellen dat al die boekhoudkundige ellende de creativiteit smoort. Aan de andere kant is het ook onzin. Literatuur zou zoveel meer moeten zijn dan het wachten of anticiperen op recensieballen, voorschotten en boekhoudprogramma’s. Want waar is de innerlijke noodzaak in dit verhaal? Het hoofd een expansievat, het boek een ventiel en fuck de lezer, de uitgever, de wéreld. Dacht James Joyce toen hij zijn leipe shit schreef aan ‘de lezer’? Braken Kafka en Céline hun hoofd tijdens het schrijfproces over ‘hoe hun werk commercieel in de markt zou komen te liggen’? Waarschijnlijk niet.

Wat dat betreft ligt er ook een verantwoordelijkheid bij schrijvers zelf. Laat je niet dicteren door grote, zogenaamd sjieke uitgeverijen en recensenten. Waarom zou je? Er wordt toch voornamelijk eenheidsworst uitgegeven. Pakjes-en-zakjesliteratuur met steeds dezelfde smaakjes. Nieuw! Wereldgerecht van Knorr! Roti! Smaakt hetzelfde als Boboti! Boerenkool met worst! Omdat iedereen dat lust! Lekker veilig!

Komen we automatisch bij het volgende, want waarom zijn we tegenwoordig zo bang voor het onbekende of experimentele? Waar is dat mis gegaan? We zouden het moeten omarmen, bejubelen. Iedereen heeft altijd de mond vol van oorspronkelijk en authentiek talent, maar zelfs als het voor onze voeten ligt, we er bijkans over struikelen, doen we er niets mee. Eerst moet een recensent, een uitgever, een influencer het van de grond rapen, het in de lucht steken en roepen dat het goed is. Dan pas volgt de rest.

Serieus. In zo’n cultuur kan (en wil) je als schrijver toch niet werken? Doorzoek de krochten, sleep de monsters uit je teennagels en laat ze desnoods in al hun lelijke schijtkleuren door de pagina’s heen tieren en razen. En laat het dan absurd, magisch, lyrisch, bij vlagen kitsch of politiek niet correct zijn. Zo is het léven.

En nee, waarschijnlijk gaat geen (grote) uitgever zich daar aan wagen, maar gelukkig hebben we allemaal de grootste uitgever van de wereld gratis voor handen; internet. Ook zijn er steeds meer kleine uitgeverijen te vinden die de taak van poortwachter hebben overgenomen door non-conformistische pareltjes uit te geven. Kortom, voor de échte leesuitdagingen moeten we blijkbaar underground. Blogs, kleine uitgeverijen, keldertjes en achterafkamertjes. En zo erg is dat allemaal niet. Ik vind het eigenlijk wel mooi. Gewoon weer lekker scharrelen, zoals je vroeger in keldertjes van platenzaken voorovergebogen, diep in de schouders gezakt tussen de meest obscure meuk naar pareltjes kon zoeken. Ontdékkingen deed die je later enthousiast ging melden in de kroeg. En dat een week later iedereen naar die rare shit luisterde. Mooi toch. Want we kunnen wel allemaal braaf thuis gaan zitten wachten tot een of andere bleekteutige stagiëre of redacteur iets spannends uit die manuscriptenberg gaat trekken, maar dat gaat toch niet gebeuren. Dat weten wij allemaal. We moeten het zelf doen.

Wat dat betreft is de lezer, de consument net zo goed schuldig. Wie betaalt, bepaalt tenslotte. En misschien krijgt elk land wel de literatuur die het verdient. Tegen die lezer zou ik willen zeggen: Koop eens een boek van een kleine literaire uitgeverij dat niet in de grote kranten besproken is, of lees op internet werk van schrijvers die niet (meer) gepubliceerd worden omdat ze commercieel oninteressant zouden zijn, niet in de kant en klare frames passen. Oké, dat vergt wat meer moeite en muisklikken misschien, maar niet alles hoeft als een gebraden haan in je mond te vallen, toch?

Laten we de boel opengooien. Ruimte creëren. De angst-en-stresscultuur aanpakken. Uitgevers, schrijvers, lezers en recensenten, iedereen die een hart voor de literatuur heeft. Laat het eigen geluid, de stem van de schrijver, kwaliteít weer belangrijk zijn in plaats van verkoopcijfers. De schrijver als wandelende antenne, spiegel van de samenleving. Vrij. Zonder wurgcontracten en angst om niet commercieel genoeg te zijn. Want als we zo doorgaan houden we een oersaai, slaapverwekkend semi-literair kantoorfeestje over. Met flauwe bitterballen, een combootje en wat vale slingers aan het plafond. Een feestje waar niemand naartoe wil.


Reacties

Een reactie posten