Boze witte (boodschappen)man
Vandaag was meneer K ziek en de koelkast leeg, dus moest ik
alleen boodschappen doen, iets wat al driekwart jaar, wegens de invaliditeiten,
niet meer was voorgekomen. Ik had meer nodig dan ik met één hand kon tillen, dus
verspreidde ik het avontuur over twee winkels, namelijk; de Welkom –het Turks
supermarktje op het plein, en de Jumbo. Bij de Welkom was iedereen allervriendelijkst.
Wat had ik dit gemist! Alleen in een supermarkt, normale mensendingen doen!
Ik bracht mijn boodschappen, een beetje wankel en buiten
adem nog, naar de auto. Een klein meisje rende zigzaggend over de stoep, knalde
bijna tegen me op, haar moeder zag tijdig dat mijn arm in een draagorthese hing
en riep het meisje bij zich. We lachten alledrie en zeiden ‘fijne dag!’.
Misschien moest ik het vaker proberen, alleen boodschappen doen. Oké,
boodschappen op de band leggen was lastig, producten uit de vakken halen en in
het mandje doen ook, en nu ik erover nadacht was het dragen van een volle tas eigenlijk
gekkenwerk, maar om vrij door een winkelcentrum te kunnen lopen was geweldig.
Natuurlijk gaan de dingen nooit 100% goed. Misschien is er
een heimelijke organisatie die een soort van ‘goed-fout-boekhouding’ bijhoudt, een
opperwezen met een kosmische waterpas, weetikveel, iéts, want bij de Jumbo ging
het mis.
Bij het brood, waar ik even uitrustte, stond een boze meneer
achter mij die riep dat ik uit mijn doppen moest kijken. Ik draaide me om, een
keurige bejaarde man keek me fel aan. Ik knikte hem vriendelijk toe, waarna hij geagiteerd wegbeende om gelijk terug te komen. Of ik hem wel gehoord had. ‘Ja
hoor,’ zei ik vriendelijk, ‘ik heb u gehoord.’ ‘Fijn,’ bitste de man. ‘U liep
gewoon dwars voor me langs, zonder te kijken!’ ‘Oh, sorry,’ zei ik, ‘ik had u
niet gezien.’ ‘Nee, dat klopt,’ riep de man, ‘want als u beter uit uw doppen had
gekeken, was dit niet gebeurd!’ ‘Nou zeg,’ antwoordde ik, ‘u hoeft niet zo boos
te doen, zo erg was het toch niet, we staan allebei nog overeind. Hebt u dat
nooit? Dat u afgeleid bent? Niet goed oplet?’ ‘Nee, dat heb ik
NOOIT,’ riep de man nijdig en liep boos weg. 'Fijne
dag, meneer,’ mompelde ik hem na.
Bij de kassa kwam ik hem weer tegen. Hij legde alles zeer netjes
en precies op de band, draaide zich om, zag mij, keek woest weg, betaalde en maakte
zich uit de voeten. ‘Fijne dag, meneer,’ zei het aardige kassameisje in het
luchtledige. Ik verbaasde me er ineens over dat het kassameisje en ik allebei
zo vriendelijk reageerden op dit ontevreden stuk vreten. Waarom deden wij dat?
We hadden hem aan zijn bleke zeikoren over de toonbank moeten trekken, hem een
ouderwetse oorvijg moeten geven, hem uit moeten foeteren, dat ie zijn gemak
moest houden, en of ie geen manieren had, godbetert.
Later, in de auto probeerde ik deze kosmische
onevenwichtigheid recht te trekken door de man tien keer achter elkaar hartgrondig
dood te wensen. Bij de achtste keer voelde ik me ongemakkelijk worden. Straks
viel hij dood van zijn fiets. En was het mijn schuld. Aan de andere kant, ik
moest toch érgens heen met mijn nare gevoel? Ik kon toch niet altijd maar
aardig blijven?
Dus bij deze, als u dit leest boze witte man; u moet aan uw
oren over toonbanken worden getrokken, u verdient een oneindig stel kletsende
oorvijgen uitgedeeld door boze (invalide )vrouwen en kassameisjes, waarna wij
excuses eisen. In alle soorten en maten. Op uw knieën. Goddomme.
Reacties
Een reactie posten